id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17719 | sperma | natuur: natuur (Oirsbeek) | Sperma: het mannelijk zaad (foeter, natuur, sperma). [N 84 (1981)] III-1-1 |
24247 | sperwer | havik: havik (Oirsbeek), sperwer: naast stootvogel sjperwer (Oirsbeek), stootvogel: sjtoetvoegel (Oirsbeek) | sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)] III-4-1 |
33513 | sperziebonen | prinsesbonen: ideosyncr. prinsesbonen (Oirsbeek), prinsessen: WLD prinses (Oirsbeek) | De gewone boon met gezwollen zaden, prinsesseboon,sperzieboon, (slaboon, kereboon, herenboon, boterboon, prinses, suikerboon). [N 82 (1981)] I-7 |
20535 | spetteren | snirken: sjnirke (Oirsbeek), spatten: spatte (Oirsbeek), sudderen: sudderə (Oirsbeek) | sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)] III-2-3 |
26360 | spie | kijl: kīl (Oirsbeek) | De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2] I-3 |
19804 | spiegel | spiegel: schpeegel (Oirsbeek) | spiegel [SGV (1914)] III-2-1 |
17569 | spier | spier: sjpier (Oirsbeek) | pees, spier [N 10 (1961)] III-1-1 |
22401 | spiertje trekken | spiertje trekken: sjpierke trekke (Oirsbeek), trekken: trekke (Oirsbeek) | Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
21373 | spijbelen | langs de school foezen: langs de sjooël foesje (Oirsbeek) | wegblijven van school: Hoe noemt men heimelijk, zonder medeweten van de ouders, ---? [DC 24 (1953)] III-3-1 |
33133 | spikken | spikken: špikǝ (Oirsbeek) | Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4 |