18057 |
bloeden |
bloeden:
blö (Q033p Oirsbeek)
|
bloeden [SGV (1914)]
III-1-2
|
20693 |
bloedworst |
bloedworst:
bloodwoêsj (Q033p Oirsbeek),
bloed en zwoerd van varken
bloodwoesj (Q033p Oirsbeek)
|
bloedworst [N 06 (1960)] || Bloedworst (bulling?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24305 |
bloedzuiger |
bloedzuiger:
bloodzüger (Q033p Oirsbeek),
bloedzuiker:
fonetisch
blootsuuker (Q033p Oirsbeek)
|
bloedzuiger [SGV (1914)] || bloedzuiger [lok, echel, deegel, bloodiegel, -zuuker] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20718 |
bloem |
bloem:
bloom (Q033p Oirsbeek),
bloum (Q033p Oirsbeek),
blōm (Q033p Oirsbeek)
|
bloem [SGV (1914)] || Bloem bestaat uit het inwendige van de korrel, de meelkern, en is wit tot grauw van kleur. In verband met het onderscheid tussen ''meel'' en ''bloem'' (zie de toelichting bij het lemma ''gemalen en gezuiverd graan'') zijn de opgaven die op het begrip "meel" duiden zoals roggemeel, tarwe, tarwemeel uit dit lemma overgebracht naar het lemma ''gemalen en gezuiverd graan''. Ten aanzien van het woordtype "patent" zij opgemerkt dat de patentbloem komt uit het hart van de meelkern wiens kleur mooi wit is (Schoep blz. 12). De graad van fijnheid wordt aangegeven door "0" (zero). Hoe meer zero''s, hoe fijner de bloem. [N 29, 15c; N 29, 14b; N 29, 14a; N 16, 80; N 29, 16] || Bloem van het meel (bloem, dons, blom, blons?) [N 16 (1962)]
II-1, III-2-3
|
24471 |
bloem (alg.) |
bloem:
blo.mə (Q033p Oirsbeek),
bloum (Q033p Oirsbeek)
|
bloem [SGV (1914)] || bloemen [RND]
III-4-3
|
24629 |
bloembol |
bol:
ideosyncr.
bol (Q033p Oirsbeek),
WLD
bol (Q033p Oirsbeek)
|
Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24649 |
bloemknop |
bot:
WLD
bot (Q033p Oirsbeek),
knop:
ideosyncr.
knop (Q033p Oirsbeek)
|
De knop waaruit een bloem groeit (bot, bloembot, bloemknop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21107 |
bloemkool |
bloemkool:
bloomkoel (Q033p Oirsbeek),
bloomkool (Q033p Oirsbeek),
bloomkóól (Q033p Oirsbeek)
|
bloemkool als gerecht [N Q (1966)] || bloemkool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
19323 |
bluf |
bluffen:
[=lm. opscheppen?, RK]
bluffə (Q033p Oirsbeek),
opschepperij:
opsjöpperie (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
opscheppende taal [blaai, paf, ambras, stoef] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
17881 |
bluts |
bluts:
blutsj (Q033p Oirsbeek),
blötsj (Q033p Oirsbeek)
|
Deuk: een buiging in een effen opppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, bluts, bult, duts, deuk). [N 84 (1981)]
III-1-2
|