e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
urine pis: pis (Oirsbeek), zeik: Altijd van dieren.  zeek (Oirsbeek) urine [N 10c (1961)] III-1-1
urineren pissen: pisse (Oirsbeek), wateren: watere (Oirsbeek), zeiken: Altijd van dieren. Bij mensen triviaal.  zeeke (Oirsbeek) urineren [N 10c (1961)] III-1-1
vaalbonte koe vale: vāl (Oirsbeek) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b] I-11
vaandel vaan: vaan (Oirsbeek, ... ) De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaandeldrager vaanderik: vaenderik (Oirsbeek), vaandrig: vaandrig (Oirsbeek) Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)] III-3-2
vaars rind: rɛntj (Oirsbeek), vaars: vēš (Oirsbeek), vē̜š (Oirsbeek), vɛš (Oirsbeek), vaarsje: vē̜škǝ (Oirsbeek) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vaatdoek schotelsplag: šōtəlsplak (Oirsbeek) vaatdoek [SGV (1914)] III-2-1
vademen (de/een) naald(e) invamen: ǝn nǭj evē̜mǝ (Oirsbeek) Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.] II-7
vader pap: pap (Oirsbeek, ... ), Dat hing in mijn jeugd vooral af van de de klasse van mensen. De gewone boeren mensen zeggen vader, de betere pappa. De Duits georienteerde: pap  pap (Oirsbeek), papa: Dat hing in mijn jeugd vooral af van de de klasse van mensen. De gewone boeren mensen zeggen vader, de betere pappa. De Duits georienteerde: pap  papā (Oirsbeek), vader: vader (Oirsbeek), vādər (Oirsbeek, ... ), Dat hing in mijn jeugd vooral af van de de klasse van mensen. De gewone boeren mensen zeggen vader, de betere pappa. De Duits georienteerde: pap  vādər (Oirsbeek) (vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || vader; ik ga met mijn vader naar het land; volw. [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] III-2-2
vagebond landloper: landjleuper (Oirsbeek), zwerver: sjwerver (Oirsbeek) een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)] III-1-4