17699 |
urine |
pis:
pis (Q033p Oirsbeek),
zeik:
Altijd van dieren.
zeek (Q033p Oirsbeek)
|
urine [N 10c (1961)]
III-1-1
|
17700 |
urineren |
pissen:
pisse (Q033p Oirsbeek),
wateren:
watere (Q033p Oirsbeek),
zeiken:
Altijd van dieren. Bij mensen triviaal.
zeeke (Q033p Oirsbeek)
|
urineren [N 10c (1961)]
III-1-1
|
34043 |
vaalbonte koe |
vale:
vāl (Q033p Oirsbeek)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b]
I-11
|
22465 |
vaandel |
vaan:
vaan (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
De aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22466 |
vaandeldrager |
vaanderik:
vaenderik (Q033p Oirsbeek),
vaandrig:
vaandrig (Q033p Oirsbeek)
|
Degene die het vaandel draagt in een schutterij, gilde [vaandrig, venderik, afferis, vendelzwaaier]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
rind:
rɛntj (Q033p Oirsbeek),
vaars:
vēš (Q033p Oirsbeek),
vē̜š (Q033p Oirsbeek),
vɛš (Q033p Oirsbeek),
vaarsje:
vē̜škǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelsplag:
šōtəlsplak (Q033p Oirsbeek)
|
vaatdoek [SGV (1914)]
III-2-1
|
28963 |
vademen |
(de/een) naald(e) invamen:
ǝn nǭj evē̜mǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
pap:
pap (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek,
Q033p Oirsbeek),
Dat hing in mijn jeugd vooral af van de de klasse van mensen. De gewone boeren mensen zeggen vader, de betere pappa. De Duits georienteerde: pap
pap (Q033p Oirsbeek),
papa:
Dat hing in mijn jeugd vooral af van de de klasse van mensen. De gewone boeren mensen zeggen vader, de betere pappa. De Duits georienteerde: pap
papā (Q033p Oirsbeek),
vader:
vader (Q033p Oirsbeek),
vādər (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
Dat hing in mijn jeugd vooral af van de de klasse van mensen. De gewone boeren mensen zeggen vader, de betere pappa. De Duits georienteerde: pap
vādər (Q033p Oirsbeek)
|
(vader;) Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken? [DC 05 (1937)] || vader [SGV (1914)] || vader; (Hoe wordt de vader door de kinderen aangesproken?) [DC 05 (1937)] || vader; ik ga met mijn vader naar het land; volw. [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || vader; ik ga met vader naar het land; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
18949 |
vagebond |
landloper:
landjleuper (Q033p Oirsbeek),
zwerver:
sjwerver (Q033p Oirsbeek)
|
een persoon zonder vaste woonplaats en zonder middelen van bestaan, vaak met een slecht gedrag [vagebond, kreugekruier, skoefel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|