21796 |
verdenken / verdenking? |
verdenken:
verdenkə (Q033p Oirsbeek)
|
het vermoeden dat iemand iets verkeerds gedaan heeft [verdenking, persons, perzonsie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21889 |
verdienen |
verdienen:
geltj verdeenə (Q033p Oirsbeek)
|
geld verdienen [bladen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24634 |
verdord |
dor:
WLD
dor (Q033p Oirsbeek),
verdord:
ideosyncr.
verdord (Q033p Oirsbeek)
|
Uitgedroogd, dood, gezegd van planten en plantendelen (dor, verpieterd). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25362 |
verdoven |
neerhouwen:
nērhǫwǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Het slachtvee verdoven alvorens het de keel door te snijden. Woordtypen als "schieten", "doodslaan", "houwen", "pin indrijven" geven aan hoe het verdoven in zijn werk gaat. [N 28, 6; N 28, 12b; monogr.]
II-1
|
18823 |
verdriet; verdriet doen |
leed:
leed (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
verdriet:
verdreet (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
een treurige stemming, zieleleed, kwelling van het gemoed, verdriet [trubbel, spijt, pijn, lijden, deer, vliem] [N 85 (1981)] || leed [SGV (1914)] || verdriet [SGV (1914)]
III-1-4
|
34155 |
verdrogen |
verzijen:
vǝrzii̯ǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Minder melk gaan geven wegens drachtigheid. [N 3A, 72a]
I-11
|
17936 |
verdwenen |
foetsie:
foetsie (Q033p Oirsbeek),
weg:
weg (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
Weg, verdwenen: niet meer ter plaatse aanwezig (weg, verdwenen, rits, foetsie). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30596 |
verf |
verf:
vęrǝf (Q033p Oirsbeek),
vɛrǝf (Q033p Oirsbeek)
|
Vloeibare substantie, gewoonlijk bestaande uit een poedervormige, kleurgevende stof en een bindmiddel. Verf wordt met behulp van een kwast, een roller of een spuit opgebracht, waarna zij in een harde laag opdroogt. [Wi 54; S 39; L A1, 82; N 67, 18a; monogr.]
II-9
|
17924 |
verfrommelen |
fronselen:
froensjelə (Q033p Oirsbeek),
kreukelen:
krökkelə (Q033p Oirsbeek),
verkreukelen:
verkrökkelə (Q033p Oirsbeek)
|
Frommelen, verfrommelen: kreukels maken in bijv. een zakdoek (frommelen, fommelen, fronselen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21453 |
vergaderen |
vergaderen:
vergaaderə (Q033p Oirsbeek),
vergááderə (Q033p Oirsbeek)
|
ter vergadering bijeengekomen zijn, vergaderen [garen, gaderen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|