21685 |
verkwanselen |
verfoetelen:
verfoetele (Q033p Oirsbeek)
|
Verkwanselen, op verachtelijke wijze verhandelen [vertuitelen, verkwanselen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21281 |
verkwisten |
verkwisten:
verkwistə (Q033p Oirsbeek)
|
op overdadige en lichtzinnige wijze besteden [dolboteren, vermokken, vertoelibassen, verkwisten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21659 |
verlagen |
afdoen:
Opm. dit wordt hier ook gezegd!
hae haet zoevööl aafgedaoë (Q033p Oirsbeek),
ps. letterlijk overgenomen!
der zoevööl vanaaf doeë (Q033p Oirsbeek)
|
verlagen, iets in prijs ~ [afzetten? b.v. de biggen zijn afgezet?] [N 21 (1963)] || verschil: Vraagt men aanvankelijk teveel geld voor wat men wil verkopen, dan moet men tenslotte vaak genoegen nemen met minder dan men eerst kon krijgen; hoe noemt men in zulk geval het verschil tussen wat men eerst kon krijgen en wat men tenslotte werkel [N 21 (1963)]
III-3-1
|
27607 |
verlegdienst |
omlegdienst:
ø̜mlɛkdēns (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Maurits])
|
In Nederland de dienst, in Belgiē de post die het transportmiddel in het oude pand van een pijler afbreekt en in het nieuwe pand weer opbouwt. Volgens Van der Maar verlegde men de transportmiddelen in de wisseldienst. [N 95, 494; monogr.; Vwo 224; Vwo 551]
II-5
|
19038 |
verlegen |
bang:
bang (Q033p Oirsbeek),
beschaamd:
besjaemt (Q033p Oirsbeek),
bleu:
bleuu (Q033p Oirsbeek),
schuw:
sjuuj (Q033p Oirsbeek),
verlegen:
verlaege (Q033p Oirsbeek)
|
verlegen [schoow, sjou, bluuj, besjeemt] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18850 |
verlegen (zijn) |
bleu:
blūū (Q033p Oirsbeek),
verlegen:
verleegə (Q033p Oirsbeek),
verléégə (Q033p Oirsbeek)
|
niet flink of zelfbewust zijn, zich niet goed durven uiten in het bijzijn van anderen [teutelen, verlegen zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28090 |
verleggen |
omleggen:
ǭmlɛqǝ (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Eisden])
|
Het transportmiddel in een pijler van het oude naar het nieuwe pand verplaatsen. In tegenstelling tot het "verschuiven" wordt de transportinstallatie daarbij gedemonteerd en in het nieuwe pand weer opgebouwd. [N 95, 493; monogr.; N 95, 267; Vwo 226; Vwo 549]
II-5
|
21393 |
verliezen |
verliezen:
verleeze (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
verliezen [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-2
|
27623 |
verlof, vrije dag |
verlof:
vǝrlǫf (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
verlofschicht:
vǝrlǫfšix (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
vrije dag:
vriǝ dāx (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Eisden])
|
Van vakantie spraken de mijnwerkers niet. Men nam een verlofdag en deze was dan "de mooiste werkdag". [N 95, 121; N 95, 122; N 95, 123; monogr.; N 95, 920; Vwo 248]
II-5
|
34165 |
verlopen |
verwerpen:
vǝrwɛrpǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Na korte tijd van dracht een misgeboorte hebben, gezegd van de koe. [N 3A, 39a]
I-11
|