34059 |
vrouwelijk kalf |
vaars:
vē̜š (Q033p Oirsbeek),
vɛš (Q033p Oirsbeek),
vaarsje:
vē̜škǝ (Q033p Oirsbeek)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34477 |
vrouwelijk kuiken |
pulletje:
pø̜lkǝ (Q033p Oirsbeek)
|
[N 19, 41a; monogr.]
I-12
|
24368 |
vrouwelijk ree |
reegeit:
reegeet (Q033p Oirsbeek)
|
Ree, wijfjesree [N 94 (1983)]
III-4-2
|
34064 |
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is |
dragende vaars:
drāgǝndǝ vē̜š (Q033p Oirsbeek),
eerste vaars:
īštǝ vē̜š (Q033p Oirsbeek)
|
[N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
germ (Q033p Oirsbeek)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
kriem:
krēm (Q033p Oirsbeek),
kręi̯m (Q033p Oirsbeek),
kręm (Q033p Oirsbeek)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
ziej (Q033p Oirsbeek)
|
Wijfjesduif. [SGV (1914)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ē̜nj (Q033p Oirsbeek)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34550 |
vrouwelijke gans |
gans:
gǭs (Q033p Oirsbeek)
|
[A 6, 5b; L 1a-m; JG 1a, 1b; S 9; monogr.]
I-12
|
24440 |
vrouwelijke haas |
moer:
moor (Q033p Oirsbeek)
|
Haas, wijfjeshaas [N 94 (1983)]
III-4-2
|