20620 |
wittebrood |
weg:
wèk (Q033p Oirsbeek),
De -e- is een korte -ei-, dus niet als de -e- in A.B. weg.
wek (Q033p Oirsbeek)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)] || wittebrood [SGV (1914)]
III-2-3
|
18867 |
woede |
gift:
gĭĕf (Q033p Oirsbeek),
grol (Q033p Oirsbeek)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21873 |
woeker |
woeker:
woeker (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17890 |
woelen |
schravelen:
sjráávelə (Q033p Oirsbeek),
woelen:
weulə (Q033p Oirsbeek),
wratselen:
vráátsjelə (Q033p Oirsbeek)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdich (Q033p Oirsbeek),
goonsdig (Q033p Oirsbeek),
goonstig (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)] || Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|
17940 |
woest, onachtzaam lopen |
alles overhoop lopen:
alles euuver hoop loope (Q033p Oirsbeek)
|
lopen: woest, onachtzaam lopen [ragge, bollieje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21131 |
woest, wild rijden |
rossen:
Van Dale: II. rossen, hard, woest rijden.
rossə (Q033p Oirsbeek)
|
woest, wild rijden [rossen, rotsen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30197 |
wolfsdak |
dak met één gebroken geveltje:
dāk met˱ ē gǝbrǭkǝ gīvǝlkǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Zadeldak waarvan de topgevels zijn afgeknot. [N 4A, 23a; div.]
II-9
|
30198 |
wolfseinde |
gebroken dak:
gǝbrǭkǝn dāk (Q033p Oirsbeek),
kap:
kap (Q033p Oirsbeek),
wolfeinde:
wǭf˱ɛjnj (Q033p Oirsbeek)
|
Driehoekig dakvlak boven een afgeknotte gevel. [N F, 47c; N 4A, 23b; N 4A, 23a; monogr.]
II-9
|
33943 |
wolfsgebit, gebroken gebit |
gebroken gebit:
gǝbrǭkǝ gǝbīt (Q033p Oirsbeek)
|
Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43]
I-10
|