21783 |
zaak |
bedrijf:
bedrief (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
geschft (du.):
gesjef (Q033p Oirsbeek),
zaak:
zaak (Q033p Oirsbeek)
|
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33834 |
zaalrug |
zaalrug:
zālrø̜q (Q033p Oirsbeek)
|
Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q]
I-9
|
25227 |
zacht winterweer |
zacht winterweer:
zacht wĕíntjerwaer (Q033p Oirsbeek)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18992 |
zachtaardig |
kalm:
opmerking mar.: vraagstelling is niet helemaal correct; er is een verschil tussen "zacht van geaardheid"(zachtaardig) en "niet heftig of opvliegend"(zachtzinnig)
kalm (Q033p Oirsbeek)
|
zacht van geaardheid, niet heftig of opvliegend [week, zachtzinnig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25237 |
zachte wind, briesje |
floes:
floes (Q033p Oirsbeek)
|
nauwelijks hoorbare wind [floes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19537 |
zachtharige bezem |
mop:
rond
mop (Q033p Oirsbeek),
zwabber:
langwerpig
sjwabber (Q033p Oirsbeek)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30194 |
zadeldak |
zadeldak:
zāldāk (Q033p Oirsbeek)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
31786 |
zagen |
zegen:
zē̜gǝ (Q033p Oirsbeek
[(met behulp van de spanzaag)]
)
|
In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.]
II-12
|
18316 |
zak in de onderrok |
rokkentas:
rokketesj (Q033p Oirsbeek),
tas:
tesj (Q033p Oirsbeek)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18324 |
zak op een schort |
scholkentas:
scholketesj (Q033p Oirsbeek),
tas:
tesj (Q033p Oirsbeek)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|