e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwager schoonbroer: schoonbrower (Oirsbeek), zwager: schwager (Oirsbeek), šwōͅgər (Oirsbeek, ... ) schoonbroeder [SGV (1914)] || zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)] III-2-2
zwak, ongezond zwak: zjwaak (Oirsbeek), zjwáák (Oirsbeek) Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak). [N 84 (1981)] III-1-2
zwak, slap min: min (Oirsbeek), slap: sjlap (Oirsbeek), zwak: sjwaak (Oirsbeek, ... ), šwák (Oirsbeek), zjwaak (Oirsbeek) zwak [DC 02 (1932)] || Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap). [N 84 (1981)] III-1-1
zwaluwstaart gaffel: gaffel (Oirsbeek) de staart van zwaluwachtige vogels [N 83 (1981)] III-4-1
zwaluwstaartverbinding zwalberstaart: šwarbǝlštart (Oirsbeek) In het algemeen een verbinding waarbij een soort pen, uitgesneden in de vorm van een zwaluwstaart aan het einde van het ene stuk hout, wordt gevoegd in een inkeping van dezelfde vorm aan het einde van het andere stuk. Zie ook afb. 133. [N 54, 55a; A 18, 39e; monogr.] II-12
zwart pak zwart pak: sjwart pak (Oirsbeek) pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek [N 23 (1964)] III-1-3
zwartbonte koe zwartbonte: šwartbǫntjǝ (Oirsbeek) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126] I-11
zwarte bes zwarte wiemer: zwarte wiemer (Oirsbeek) [DC 13 (1945)] I-7
zwarte bladluis bladluis: fonetisch  een blaadloes (Oirsbeek), idiosyncr.  blaadloes (Oirsbeek), meelde: fonetisch alleen meerv.  mielje (Oirsbeek) bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] III-4-2
zwarte gebreide dameskous dikke gestrikte hoos: dikke gesjtrikde haoze (Oirsbeek), zwarte gestrikte hoos: schwarte gesjtikde haose (Oirsbeek) dameskousen, zwarte gebreide ~ [N 24 (1964)] III-1-3