e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bosje haar dat tussen de oren naar voren hangt bles: blęs (Oirsbeek), manetop: mānǝtǫp (Oirsbeek) Bosje haar dat van tussen de oren over de kol of het voorhoofd tot over de ogen neerhangt. Zie ook het volgende lemma met bles in de betekenis van een lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus. Zie afbeelding 2.2. [JG 1a, 1b; N 8, 26; S 27] I-9
bot eggen locht derover gaan: lo ̝xt ˲dǝrø̄vǝr gǭǝ (Oirsbeek), terugop [eggen]: trøqǫp (Oirsbeek), terugwaarts [eggen]: trøkwats (Oirsbeek) Werken met een eg die "bot" is aangespannen. De eg wordt aan een zodanig punt voortgetrokken dat de tanden schuin naar achteren wijzen en bijgevolg slechts oppervlakkig door de grond gaan. Zie afb. 70. De termen zijn vooral van toepassing op het werk met de oude houten eg die schuingeplaatste tanden had. In plaatsen waar men gezien de grondsoort verschillend egwerk met dezelfde eg kon verrichten en men uitsluitend of voornamelijk bot egde om het gezaaide graan in de grond te werken, kan voor "bot eggen" dezelfde term in gebruik zijn (geweest) als voor "eggen na het zaaien". Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. Voor andere (...)-varianten dan ''eggen'' zij verwezen naar het lemma ''slepen''. [JG 1a + 1b+ 1c + 2c; N 11, 82; N 11A, 173b; NP, 16a; monogr.] I-2
boter boter: bōtǝr (Oirsbeek), būtǝr (Oirsbeek), būǝtǝr (Oirsbeek), botter: botǝr (Oirsbeek), butǝr (Oirsbeek), buǝtǝr (Oirsbeek) Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I] I-11
boter inleggen botter insteken: [botter] eštē̜kǝ (Oirsbeek) Techniek om de boter zo lang mogelijk te kunnen bewaren. Hierbij werd er zo min mogelijk gekneed. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [R 3, 76 en 77; Ge 22, 118; monogr.] I-11
boterham boterham: korte -oe-  bŏĕttram (Oirsbeek) Een boterham (stuk, botteram?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterham (kinderwoord) bammetje: Nu ook bemke.  bemke (Oirsbeek), bobbam: boeppam (Oirsbeek) Kinderwoord voor boterham (bam, boo?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterham met kaas boterham met kaas erop: bŏĕttram mit kiês drop (Oirsbeek) Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterham van wit en zwart brood weg en brood opeen: De -e- is een korte -ei-, dus niet als de -e- in A.B. weg.  wek en broeëd oppee (Oirsbeek) Boterham van wit en zwart brood (preekheer?) [N 16 (1962)] III-2-3
boterhamworst hamworst: mager + vet vlees van varken  hamwoesj (Oirsbeek) hamworst /schinken- [N 06 (1960)] III-2-3
boterkussentje boterbabbelaar: boter babbeleer (Oirsbeek), boterbabbeltje: bōēterbebbelkə (Oirsbeek) boterkussentje; Hoe noemt U: Een met boter bereid snoepje (boterkussentje, kokkien, suikerspek) [N 80 (1980)] III-2-3