25500 |
broodoven |
oven:
oavǝ (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
āwvǝn (Q033p Oirsbeek),
ǭǝvǝ (Q033p Oirsbeek)
|
De diverse vragen vroegen in het algemeen naar "de oven" en niet specifiek naar "de broodoven" afgezien van N 29, 1a. Het merendeel van de antwoorden slaat op de oven aan huis of op de boerderij. Meer specifieke ovens zullen in de bakkerij gebouwd zijn. De königswinteroven is een oven gemaakt van grote blokken steen afkomstig uit königswinter. De vloer bestaat uit twee grote blokken. Deze oven is voorzien van drie kanalen (pijpen) die boven het gewelf zijn aangebracht. Kanalen voeren de rook van achter de oven boven over het gewelf naar voren waardoor de trek van het vuur veel beter regelbaar wordt gemaakt (z. wbd ii afl. 1 blz. 62). [N 29, 1a; N 5, 135; RND, 57; S 27; Wi4; L 12, 8; L 40, 13b; L 40, 14; L A 2, 277; monogr.]
II-1
|
20706 |
broodpop |
weggenman:
-gk- stemhebbend De -e- is een korte -ei-, dus niet als de -e- in A.B. weg.
wegkeman (Q033p Oirsbeek)
|
Wittebrood in de vorm van een man (steeve, steeveman, weggeman, nieuwjaarsman, ziepesprengert, boekeman?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24983 |
bros, breekbaar |
broos:
broos (Q033p Oirsbeek),
sprok:
schprok (Q033p Oirsbeek),
sjprok (Q033p Oirsbeek)
|
bros [SGV (1914)] || hard aanvoelend en toch gemakkelijk breekbaar [bros, sprok, ras, broos] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25657 |
brouwen |
brouwen:
bruwǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Bier bereiden. Quicke (pag. 72) geeft de volgende omschrijving: "Van bier, het mout beslaan, het wort klaren, hoppen en koken; bier vervaardigen. [S 5; L 1a-m; L 22, 27a; monogr.]
II-2
|
25658 |
brouwer |
brouwer:
brȳjǝr (Q033p Oirsbeek)
|
De persoon die bier brouwt. In dit lemma is alle materiaal opgenomen dat betrekking heeft op brouwer in de algemene betekenis van "de persoon die bier brouwt." In het lemma ''brouwmeester'' daarentegen zijn alle opgaven bijeen geplaatst die als antwoord werden gegeven op de vragen N 57, 58a/b/c/d: "Hoe noemt u de persoon of personen, belast met a. beslag maken, b. filteren, c. koken, d. afkoelen." [S 5; RND 112; L 1a-m; L 1u, 26; monogr.]
II-2
|
21169 |
brug |
brug:
bruk (Q033p Oirsbeek),
brəg (Q033p Oirsbeek)
|
brug [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
20386 |
bruid |
bruid:
broed (Q033p Oirsbeek),
brūt (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
bruid [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
20387 |
bruidegom |
bruidegom:
broedegom (Q033p Oirsbeek),
brūdəgoͅm (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
bruidegom [DC 05 (1937)], [SGV (1914)]
III-2-2
|
23221 |
bruidje in de processie |
bruidje:
ee bruutje in de persezze (Q033p Oirsbeek)
|
Bruidje in de processie. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
20390 |
bruiloft |
bruiloft:
broeleft (Q033p Oirsbeek)
|
bruiloft [SGV (1914)]
III-2-2
|