e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dronkaard zuiplap: zoeplap (Oirsbeek, ... ), zōēplap (Oirsbeek), zuipnaas: zōēpnáás (Oirsbeek) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
dronken bezopen: bezāōpe (Oirsbeek), vol: vol (Oirsbeek), zat: zaat (Oirsbeek, ... ), zwaar geladen: swāōr gelaa (Oirsbeek) dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)] III-2-3
dronken zijn een stuk in de kraag hebben: ee sjtök in de kraag höbbe (Oirsbeek), hem om hebben: m um höbbe (Oirsbeek), te diep in het glas gekeken hebben: te deep in het glaas gekieke höbbe (Oirsbeek) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog blijven het blijft: ⁄t blief (Oirsbeek), het blijft over: ⁄t blift euver (Oirsbeek), overblijven: ûuverblīēvə (Oirsbeek), t blijft over]: het gieft geene raenge (Oirsbeek), ⁄t blift euver (Oirsbeek), ⁄t trekt op (Oirsbeek) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog weer droog: drûûch (Oirsbeek) droog [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek droogdoek: dreugdook (Oirsbeek) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] III-2-1
droogstaan droogstaan: drø̄xštǭǝ (Oirsbeek) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
drop drop: drop (Oirsbeek), houtkoek: hootkook (Oirsbeek), lakrits: laktrits (Oirsbeek), lecriz (Oirsbeek) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater lakritswater: lecrizwater (Oirsbeek), schuimpje: sjŭŭmkə (Oirsbeek) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer dreisig (dreigend): JK: correct overgenomen  dreesig (Oirsbeek), miezerig (weer): miserig (Oirsbeek), nat (weer): inew naate zomer (Oirsbeek, ... ), naat (Oirsbeek, ... ), nāāt (Oirsbeek), nát (Oirsbeek), regenachtig (weer): raengen-echtig (Oirsbeek), regen egtig (Oirsbeek), rêgenèchtig (Oirsbeek), ruizelig: JK: correct overgenomen  rīēzelig (Oirsbeek), vochtig (weer): vŏŏgtig (Oirsbeek), waterkoud (weer): wààterkout (Oirsbeek) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4