18100 |
roos (rode uitslag) |
roos:
roees (K315p Oostham)
|
hij heeft de roos (ziekte, rode uitslag, vooral in het gezicht; fr. érysipèle) [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
33747 |
ros |
ros:
rǫs (K315p Oostham)
|
Thans is het woord ros niet meer gangbaar; het is nog wel vermeld in de enquête van Willems. In enkele dialectwoordenboeken toegelicht als "niet meer gebruikelijk". Het woord leeft nog voort in roskam(men), rosdoek, rosmolen en rossig. [Wi 16]
I-9
|
26668 |
rosmolen |
manège (fr.):
mǝnēzi (K315p Oostham)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
21330 |
royaal |
royaal (<fr.):
royaol leven
royaol (K315p Oostham)
|
Royaal: uitspraak en betekenis (mild, onbekrompen, volop, enz.). [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
24524 |
rozenbottel |
bosbes:
bø͂ͅsbēzen (K315p Oostham),
hanebezie:
kōͅnöbēzĕn (K315p Oostham),
hanenkul:
kōͅnøkyllən (K315p Oostham)
|
rozebottel [ZND 02 (1923)]
III-4-3
|
29017 |
ruche |
frul:
frøl (K315p Oostham)
|
Geplooid (kanten) oplegsel aan dameskleren of een geplooide gerimpelde of klokkend geknipte reep stof. Er zijn twee soorten ruches, rechte en ronde, die verschillend worden geknipt. Zie afb. 47. [N 62, 42a; MW; monogr.]
II-7
|
17767 |
rug |
rug:
rug (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
røg (K315p Oostham)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || rug [ZND 06 (1924)]
III-1-1
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røx (K315p Oostham)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
33974 |
rugriem |
rugriem:
rugriem (K315p Oostham)
|
Riem die een paard dat niet tussen berries is ingespannen op de rug draagt om de strengen op te houden. De rugriem wordt ook gebruikt bij het voorste van twee ingespannen paarden. [JG 1b, 1c, 1d; N 13, 69]
I-10
|
17737 |
ruiken |
rieken:
rie-en (K315p Oostham),
rieken (K315p Oostham)
|
rieken [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-1
|