e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K315p plaats=Oostham

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schande schande: ⁄t⁄es en schan (Oostham) t Is een schande. [ZND 06 (1924)] III-3-3
schapenboer schaapsboer: sxábzbūr (Oostham) Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b] I-12
schapestal, schaapskooi schapestal: sxǭpǝ[stal] (Oostham) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
scharrelen dabben: dabǝn (Oostham) De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.] I-12
schede van de koe vazel: vǭzǝl (Oostham) Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.] I-11
scheel scheel (bn.): scheel (Oostham) Hij ziet scheel. [ZND 06 (1924)] III-1-1
scheen scheen: scheen (Oostham) De scheen (voorste deel van het been). [ZND 06 (1924)] III-1-1
scheermes scheermes: ĕn scheermes (Oostham) Scheermes [ZND 06 (1924)] III-1-3
schei schei: sxai̯ (Oostham) Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr] I-13
schenkel harstlap (?): boven  gazlap (Oostham) schenkel [Goossens 1b (1960)] III-2-3