32322 |
bomgat, spongat |
bomgat:
bumgat (K315p Oostham)
|
De opening in de zijwand van een vat, waardoor het gevuld kan worden. Zie ook het lemma ɛspongatɛ in wld II.2, pag. 44.' [N E, 48a; N 6, 4; L 7, 28; A 36, 3a; monogr.]
II-12
|
17877 |
bont en blauw slaan |
paars en blauw slaan:
pīəs ɛm blāt Xəslōgən (K315p Oostham)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
24125 |
bonte specht, specht |
specht:
speͅxt (K315p Oostham)
|
specht [ZND 07 (1924)]
III-4-1
|
22552 |
boog |
boog:
bo.g (K315p Oostham),
boog (K315p Oostham),
bōōg (K315p Oostham)
|
boog [RND] || Boog. [Willems (1885)] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
33511 |
boomgaard |
bogaard:
būəgörd (K315p Oostham),
būəgərt (K315p Oostham)
|
boomgaard [ZND 22 (1936)]
I-7
|
24511 |
boomstronk |
post:
poͅst (K315p Oostham)
|
boomstronk [ZND 07 (1924)]
III-4-3
|
34565 |
boomwagen |
nuts:
nø̄ts (K315p Oostham)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
boon:
bonj (K315p Oostham),
boǝn (K315p Oostham)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
21178 |
boot(je) |
boot(je):
boətjö (K315p Oostham)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
21594 |
borg blijven |
borg blijven:
börg blēvən vör immant (K315p Oostham)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|