21401 |
niks waard |
niks waard:
da s niks wēəd (K315p Oostham),
neks wēͅət (K315p Oostham)
|
Dat is niets waard. [ZND 08 (1925)] || Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
28593 |
nitraat |
nieterzout:
nitǝrzāt (K315p Oostham)
|
Zout van salpeterzuur. Deze stof gebruikt men eveneens ter bedwelming van de bijen. [N 63, 77c; JG 1a+1b; JG 2b-5, 10; monogr.]
II-6
|
30213 |
nok |
vorst:
vǫǝst (K315p Oostham)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
21024 |
oester |
oester:
oĕster (K315p Oostham)
|
oester [Willems (1885)]
III-2-3
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
beetje:
bitske (K315p Oostham),
moment:
moment (K315p Oostham)
|
een ogenblikje [ZND 04 (1924)] || even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
okkernoot:
Oostham heet "Ham" bij L.Janssen
hoekkeneute (K315p Oostham)
|
I-7
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
eu schoe-en oksaol mee ⁄n nief eurgel (K315p Oostham)
|
Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slax[molen] (K315p Oostham)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
afmǭʔǝn (K315p Oostham)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluif:
slø̜̄f (K315p Oostham)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|