18188 |
omslagdoek (alg.) |
sjaal:
Dit woordt wordt gebruikt voor de doek die om de schouder wordt geslagen.
sjal (K315p Oostham)
|
Doek, die om de schouders wordt geslagen (fr. châle). [ZND 05 (1924)]
III-1-3
|
20142 |
omslagluier |
doeken:
doeken (K315p Oostham)
|
luiers; het kind wordt in de luiers gedaan [ZND 01u (1924)]
III-2-2
|
25685 |
omzetten |
omzetten:
umzętǝ (K315p Oostham)
|
Het met de graanschop omkeren van het op de graanzolder uitgespreide graan. [JG 1a, 1b, 2c]
I-4
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
kleer (K315p Oostham),
klēr (K315p Oostham)
|
klaar, helder [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
hum - hummen (K315p Oostham)
|
hemd, hemden [ZND 01u (1924)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpeluw:
høpelling (K315p Oostham)
|
het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
29064 |
ondermouw |
ondermouw:
ondǝrmø̄f (K315p Oostham)
|
Gedeelte van een tweedelige mouw dat zit aan de kant van het lichaam. Verschillende informanten noemen de ondermouw het onderste gedeelte van de mouw (L 282, Q 99*) of het gedeelte van de mouw onder de oksel (L 265, L 298a, L 299). Zie afb. 49. [N 62, 34c; MW]
II-7
|
18421 |
ondermouw [wld ii.7, p.84-85] |
ondermouw:
Den onderkant van de meuf.
ondermeuf (K315p Oostham)
|
Hoe noemt U de ondermouw (oksel?). Wat bedoelt U daarmee? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
31712 |
onderste handvat |
sleeuw:
sliǝf (K315p Oostham)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
32696 |
ondiep |
locht:
loxt (K315p Oostham),
schou(de):
sxāf (K315p Oostham)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|