id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18031 | oprisping | aanrupsing: aarĕŭpsing (Oostham) | oprisping [ZND 05 (1924)] III-1-2 |
33152 | opstapelen van graanzakken | op hopen tassen: up huǫp tasǝ (Oostham), ophopen: uphuǝpǝn (Oostham) | Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24] I-4 |
33078 | opsteken van de schoven | opsteken: upstēʔǝn (Oostham) | Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4 |
17900 | optillen | opheffen: oepheufen (Oostham), uphöffən (Oostham), uphɛfən (Oostham) | dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)] || optillen [RND] III-1-2 |
34000 | optuigen | aantuigen: ǭntø̜̄gǝn (Oostham) | Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.] I-10 |
19037 | opzettelijk | expres: ook materiaal znd 1a-m aspreͅs (Oostham), ompres: ook materiaal znd 1a-m ompres (Oostham) | opzettelijk [ZND 23 (1937)] III-1-4 |
22737 | orgel | orgel: en ölleger (Oostham), eu schoe-en oksaol mee ⁄n nief eurgel (Oostham) | Een schoon oksaal met een nieuw orgel. [ZND 05 (1924)] || Orgel. [Willems (1885)] III-3-2, III-3-3 |
34053 | os | os: ǫs (Oostham) | Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11 |
20318 | oud, bejaard | oud: aad (Oostham) | oud; de man is oud [ZND 05 (1924)] III-2-2 |
33763 | oud, versleten paard | krak: krak (Oostham), oude hecht: āu̯ǝn hęxt (Oostham) | Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.] I-9 |