33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stiǝbø̄gǝls (K315p Oostham)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
34018 |
stilstaan |
hou:
hǫu̯ (K315p Oostham)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
24565 |
stinkende gouwe |
wrattenkruid:
vrattekruid (K315p Oostham)
|
schelkruid [ZND 06 (1924)]
III-4-3
|
19708 |
stoel |
stoel:
stūl (K315p Oostham)
|
stoel [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
21226 |
stoep |
stoep:
stūp (K315p Oostham)
|
stoep [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
19857 |
stoep, trottoir |
stoep:
stūp (K315p Oostham)
|
stoep [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
18775 |
stof |
stof:
stoͅf (K315p Oostham)
|
stof [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
19659 |
stofblik |
blik:
blak (K315p Oostham)
|
stofblik [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19503 |
stofdoek |
stofvod:
stoͅf˃voͅt (K315p Oostham)
|
een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
roede:
znd 23, 60c;
rŏĕj (K315p Oostham),
wisje:
znd 23, 60c;
wiske (K315p Oostham)
|
stok of twijg om iemand te straffen [ZND 23 (1937)]
III-2-2
|