24256 |
torenvalk |
klamper:
klamper (K315p Oostham)
|
valk [Willems (1885)]
III-4-1
|
22025 |
tortelduif |
tikkelduif:
[sic]
tikkəldø͂ͅf (K315p Oostham),
tokkelduif:
tokkəldø͂ͅf (K315p Oostham)
|
tortelduif [ZND 08 (1925)] || Tortelduif. [ZND 08 (1925)]
III-3-2, III-4-1
|
19852 |
tralie |
tralie:
tralī (K315p Oostham)
|
een ijzeren tralie [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19378 |
trap |
trap:
trap (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
trap [ZND 06 (1924)], [ZND 12 (1926)]
III-2-1
|
19809 |
trapleuning |
leun:
lø̄n (K315p Oostham),
trapleun:
traplø̄n (K315p Oostham),
trapleuning:
traplø̄neŋ (K315p Oostham)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
19850 |
trechter |
trechter:
treͅxtər (K315p Oostham)
|
trechter [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
zeikbak:
[zeik]˱bak (K315p Oostham)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
33954 |
treiten |
treiten:
trātǝ (K315p Oostham)
|
Leren omwikkelingen van het haam, waaraan de trekhaken of -ogen bevestigd zijn. [N 13, 5]
I-10
|
19292 |
treiteren |
plagen:
ploagen (K315p Oostham),
treiteren:
trētərən (K315p Oostham)
|
Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)]
III-1-4
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
looshaken:
luǝshǭkǝn (K315p Oostham),
ogen:
ūǝgǝn (K315p Oostham),
treiten:
trātǝn (K315p Oostham),
treithaken:
trāthǭkǝn (K315p Oostham)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|