21442 |
vleien |
fletsen:
Hij ka fletsen (K315p Oostham),
mouwvegen:
hēͅ kan mōͅvēgeͅn (K315p Oostham)
|
Hij kan flikflooien (laag vleien, mouwstrijken, enz.). [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
flodderaar:
floͅdərēər (K315p Oostham)
|
een bloksleper (vleier) of andere woorden voor vleier, mouwveger enz. [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
28829 |
vleug |
stofrichting:
stofrichting (K315p Oostham)
|
De richting waarin vezels of draden van een weefsel liggen. [N 59, 40a; N 62, 72; MW]
II-7
|
22154 |
vleugel |
vleugel:
vleugel (K315p Oostham)
|
vleugel [Willems (1885)]
III-4-1
|
33141 |
vleugels in de wanmolen |
alpen:
alǝpǝ (K315p Oostham)
|
De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
33986 |
vliegennet |
vliegenkleed:
vligǝklīǝt (K315p Oostham)
|
Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a]
I-10
|
22375 |
vlieger |
vlieger:
vlieger (K315p Oostham)
|
Een vlieger (kinderspeeltuig). [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
24499 |
vlier |
vlierenboom:
gecombineerd met ZND 8 055, idem
flīrbūəm (K315p Oostham)
|
vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)]
III-4-3
|
24392 |
vlinder |
pepel:
pipəl (K315p Oostham),
pīpəl (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
pīpɛl (K315p Oostham)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [ZND 08 (1925)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
18217 |
vod |
vod:
vod (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|