24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
krāāi (K315p Oostham),
krē (K315p Oostham),
geen fon.doc.
kraai (K315p Oostham)
|
kraai [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-1
|
24865 |
zwarte nachtschade |
nachtschade:
naxtsxǭi̯ (K315p Oostham)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
28598 |
zwavelkaart |
solferkaart:
sǫlǝfǝrkęt (K315p Oostham)
|
Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
33995 |
zweep |
smak:
smak (K315p Oostham),
zweep:
zwīǝp (K315p Oostham)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18055 |
zwellen |
zwellen:
zwellen (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
zwellen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
swɛmən (K315p Oostham),
zwemmen (K315p Oostham)
|
zwemmen [RND] || Zwemmen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
haamhout:
hãmhāt (K315p Oostham),
hǭmhāt (K315p Oostham)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
21511 |
zweren |
een eed doen op:
ich wil teͅr neͅn īəd up dūn (K315p Oostham),
zijn eed doen op:
ik wil er mene ied op doen (K315p Oostham)
|
Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18045 |
zweren, etteren |
zweren:
die wonde za zweren (K315p Oostham),
dī wund zal zwērən (K315p Oostham),
zwēren (K315p Oostham)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || zweren, etteren [ZND m]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
zwęrǝm (K315p Oostham)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|