25141 |
gieten, hard regenen |
gieten:
gitə (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
gij giet, giete, gegoten
gieten (K315p Oostham),
gij git, hij goot, gego-en
gieʔen (K315p Oostham),
goot, gegoten
gieten (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
spuiten:
het watör spöt öt dö reegörboos
spöt (K315p Oostham)
|
gieten, gutsen [ZND 25 (1937)] || gutsen [ZND 24 (1937)] || hard regenen [ZND 33 (1940)]
III-4-4
|
19688 |
gieter |
gieter:
gieter (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
gieter [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
22788 |
gilde |
gilde:
gul (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
Een gilde. [ZND 35 (1941)] || Gilde. [Willems (1885)]
III-3-2
|
20949 |
gist |
gist:
ges (K315p Oostham),
gäs (K315p Oostham),
gɛs (K315p Oostham)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)]
II-1, III-2-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glattig:
ga͂leͅttig (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
glad [ZND 01 (1922)], [ZND 24 (1937)]
III-4-4
|
20556 |
glazig |
glazen:
geloaze (K315p Oostham)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
24316 |
glimworm |
lichtmadetje:
lixtmōͅi̯kən (K315p Oostham),
ook ZND 01, a-m
lichtmaoitje (K315p Oostham),
ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299
lichtmaoitje (K315p Oostham),
vuurmadetje:
vy(3)̄rmōͅi̯kən (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
17786 |
goed luisteren |
goed luisteren:
goe ləstəren (K315p Oostham)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)]
III-1-1
|
29029 |
goed passen |
goed passen:
goed passen (K315p Oostham)
|
Goed zitten of passen, gezegd van een kledingstuk. [N 62, 26a; MW]
II-7
|
19102 |
goedheid |
goedheid:
ook materiaal znd 24, 20
gūdhēͅd (K315p Oostham)
|
goedheid [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|