17779 |
hersenen |
hosse:
hessene (K315p Oostham),
hesses (K315p Oostham),
heͅssən (K315p Oostham)
|
de hersenen (in het hoofd) [ZND 26 (1937)]
III-1-1
|
24321 |
hert, ree |
hert:
hāēt (K315p Oostham)
|
hert [Willems (1885)]
III-4-2
|
20322 |
het einde van zijn leven |
het end van zijn leven:
het en van zijn leven (K315p Oostham)
|
op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
19647 |
het gras maaien |
(het) gras afmaaien:
het gras afmoan (K315p Oostham)
|
het gras afmaaien [ZND 35 (1941)]
III-2-1
|
32689 |
het land aftreden |
aftreden:
áftrę̄ǝn (K315p Oostham)
|
Voordat men begint te ploegen, schrijdt men de akker langs twee tegenover elkaar gelegen zijden af, a) om het midden te bepalen als men bijeen gaat ploegen, b) om hem in gelijke stukken te verdelen, als men in panden gaat ploegen, c) om de vooraf of achteraf te ploegen hoek uit te zetten, als het een gerende akker betreft. De opgesomde termen, die alle "het land", "de akker", "de plak" e.d. als object veronderstellen, zijn ook toepasselijk op het schrijdend opmeten van het land in het algemeen. [N 11, 40; N 11A, 131a; JG 1a + lb; monogr.]
I-1
|
34007 |
het paard met een dubbele lijn leiden |
dobbele koord:
dǫbǝl kǭr (K315p Oostham)
|
Het paard besturen met een lange teugel uit één stuk, die aan de ene kant van het gebit vertrekt, langs de hand van de voerman gaat en langs de andere kant weer aan het gebit bevestigd is (cf. lemma Dubbele Lijn). Bij deze dubbele lijn, die links én rechts naar de hand van de voerder komt, trekt men aan de kant van de richting die het paard moet inslaan. Werkwoorden zoals varen, leiden werden niet altijd opgegeven. [JG 1b; N 8, 101b-c; N 13, 30 en 35]
I-10
|
34006 |
het paard met een enkele lijn leiden |
enkele kordeel:
ęŋkǝl kǝrdiǝl (K315p Oostham)
|
Het paard mennen met een lijn die uit twee delen bestaat, één dat via de rug van het paard de twee uiteinden van het gebit verbindt (cf. lemma Loenje), en een enkele lijn die aan het achterste einde van de eerste bevestigd is (cf. lemma Kordeel, Hotlijn). Die enkele lijn, het kordeel, houdt de voerman in de hand. Om het paard links te doen afslaan, houdt hij die strak gespannen; om het rechts te doen afzwenken, trekt hij met kleine schokjes (stuiklijn). Werkwoorden zoals varen en leiden werden niet door alle corresponenten gegeven. [JG 1b; N 8, 101a; N 13, 29; monogr.]
I-10
|
19415 |
het vuur doven |
uitdoen:
øͅt˂dūn (K315p Oostham)
|
de kachel dooven [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
20404 |
heten |
heten:
hieten (K315p Oostham),
hîêten (K315p Oostham)
|
heeten [Willems (1885)], [ZND 25 (1937)]
III-2-2
|
32923 |
heukeling |
heukel:
hø̄ʔǝl (K315p Oostham)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|