32924 |
heukelingen spreiden |
breken:
[breken] (K315p Oostham)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
h"p (K315p Oostham),
heup (K315p Oostham)
|
de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)]
III-1-1
|
18087 |
heupjicht |
flerecijn:
fleuresijn (K315p Oostham)
|
flerecijn (heupjicht; Fr. sciatique) [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
33704 |
heuvel |
bergje:
bɛrxskǝ (K315p Oostham)
|
Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22]
I-8
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bergje:
ə bergske (K315p Oostham),
hoogte:
d⁄as en hö.gtè (K315p Oostham),
wa ⁄n huəgte (K315p Oostham)
|
heuvel [ZND 34 (1940)] || wat een hoogte! [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
vessem:
vessem (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
veͅsəm (K315p Oostham)
|
hiel (van den voet) [ZND 01u (1924)] || hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
hij aait nao ze vodder (K315p Oostham),
hij heeft de aard naar zijn vader:
héé heed dén aoəd nao zö vaodör (K315p Oostham)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
ze hygen (K315p Oostham),
steunen:
stø̄nǝ (K315p Oostham)
|
[JG 1a, 1b]zij hijgen (naar adem) [ZND 01u (1924)]
I-11, III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
snakken naar asem:
snakt naar asem (K315p Oostham)
|
Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
22777 |
hinkelblokje |
hinksteen:
hinksteen (K315p Oostham)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|