22774 |
hinkelen |
hinkelen:
hinkölen (K315p Oostham),
perkhinkelen:
perkhinkelen (K315p Oostham)
|
Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinkelen:
hinkelen (K315p Oostham),
hinken:
hinkĕn (K315p Oostham),
manken:
manken (K315p Oostham)
|
Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
ruchelen:
røxǝlǝn (K315p Oostham)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hūd (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
hû.t (K315p Oostham)
|
hoed [RND] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND 08 (1925)] || Hoed. Is die hoed voor u, Jef? [ZND 09 (1925)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hyǝn (K315p Oostham),
hȳjǝn (K315p Oostham),
hȳǝn (K315p Oostham),
weiden:
wāǝn (K315p Oostham)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
33804 |
hoef |
hoef:
huf (K315p Oostham),
hūf (K315p Oostham),
hoorn:
hōrǝn (K315p Oostham
[(hele voet)]
)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
huf˱ē̜zǝr (K315p Oostham)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
31178 |
hoefsmid |
smid:
smęt (K315p Oostham)
|
Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b]
II-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
hoefstal:
hufstal (K315p Oostham),
hūfstal (K315p Oostham)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
jennén huk (K315p Oostham),
nen hoek (K315p Oostham)
|
hoek [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|