17565 |
huid |
huid:
huid (K315p Oostham),
höt (K315p Oostham),
(mv)
høi̯dǝ (K315p Oostham),
vel:
(mv)
vęlǝn (K315p Oostham)
|
[L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)]
I-11, III-1-1
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hǭf (K315p Oostham)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hø̜i̯fkār (K315p Oostham)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
19693 |
huis, woning |
huis:
høͅi̯s (K315p Oostham)
|
huis [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
høͅshawən (K315p Oostham)
|
Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
mŭs (K315p Oostham)
|
mus [Willems (1885)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
vlieg (K315p Oostham),
60tal opgaven in Lb, alle: vlieg
vlīx (K315p Oostham)
|
vlieg [Willems (1885)] || vlieg, huisvlieg [ZND 08 (1925)]
III-4-2
|
33609 |
huisweide |
dries:
dris (K315p Oostham)
|
I-7
|
17997 |
huiveren |
bibberen:
bibberen (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
rijderen:
rēͅərĕn (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
op zijn hukken gaan zitten:
hij ging oep z`n hukken zitten (K315p Oostham)
|
hij hurkte neer [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|