e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

Gevonden: 2157
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kies dobbele tand: dobbelen tand (Oostham), dobbəl tan (Oostham), nən doͅbəlen tant (Oostham) baktand [ZND 01u (1924)] || Baktanden (dikke tanden). [ZND 07 (1924)] || een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)] III-1-1
kieskauwer kniezer: verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)  kniezer (Oostham), protter: verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)  protter (Oostham) kieskeurig [ZND 27 (1938)] III-2-3
kietelen kietelen: kietelen (Oostham) kittelen [ZND 01u (1924)] III-1-2
kieuwen kieven: ook in ZND 27, 084  kīvĕn (Oostham) kieuwen ve vis [ZND 01 (1922)] III-4-2
kikker vors: voͅs (Oostham), ook in ZND 01u, 121; 14, 001 en 16, 004  veŭs (Oostham) kikvors [ZND 01 (1922)] || kikvors, puit [RND] III-4-2
kikkerdril paddengedrek: padəgədrɛk (Oostham) kikkerrit [RND] III-4-2
kikkerdril (2, bewerkt) (-)drek, gedrek: padəgədrɛk (Oostham) kikkerrit [RND] III-4-2
kikkervisje dikkopje: dikkopke (Oostham) kikkervisje [ZND 34 (1940)] III-4-2
kind (algemene benaming) jong: cf. WNT s.v. "jong (II) - jonk"3. kind of jeugdig persoon van het mannelijk geslacht  joenk (Oostham), kind: kind (Oostham, ... ) kind [ZND 08 (1925)] || kind (een - dopen) [ZND 23 (1937)] || kind; mijn lief kind, blijf hier beneden staan, de kwade ganzen bijten u dood [ZND 04 (1924)] III-2-2
kinketting kinketting: kenkęteŋ (Oostham) Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.] I-10