26400 |
naaf |
naaf:
nāf (L216a Oostrum)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
28708 |
naaien |
naaien:
nɛjǝ (L216a Oostrum),
nɛ̄jǝ (L216a Oostrum)
|
Algemene benaming voor naaien. Informanten uit P 119, P 188 en Q 77 merken op dat de benaming lappen ouder is dan naaien. [N 62, 1a; N 62, 1d; A 2, 70; A 37, 1c; L 31, 46; Gi 1.IV, 12; MW; RND; Wi 40; S 25; monogr.]
II-7
|
17848 |
naar huis gaan |
naar huis gaan:
noa hŭŭs chōān (L216a Oostrum),
nò hús gaon (L216a Oostrum)
|
naar huis gaan [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
19796 |
nachtkastje |
nachtkastje:
naach(t)kaesje (L216a Oostrum)
|
nachtkastje
III-2-1
|
19607 |
nachtlampje |
nachtlampje:
naach(t)lempke (L216a Oostrum)
|
nachtlampje
III-2-1
|
24394 |
nachtvlinder |
schaar:
witte soort —
schaor (L216a Oostrum)
|
nachtvlinder
III-4-2
|
34179 |
nageboorte van de koe |
bocht:
boxt (L216a Oostrum)
|
[N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.]
I-11
|
17770 |
nagel |
nagel:
nagəl (L216a Oostrum)
|
nagel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25124 |
natte sneeuw |
sneeuwwater:
ps. begrip: hetw. stofnaam (hetw. = hetwoord - zelfst. nw. te vervangen door het pers. vnw. "het").
sneejwater (L216a Oostrum)
|
sneeuwwater
III-4-4
|
25012 |
nauw, eng |
krempel:
Vb. dat pák is te krempel gemákt.
krempel (L216a Oostrum)
|
nauw, eng
III-4-4
|