e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostrum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pleistermortel plaaster: plǫstǝr (Oostrum) Mortel voor pleisterwerk. Pleistermortel mag, om krimpscheuren te voorkomen, niet te vet zijn. Hij wordt dan ook meestal samengesteld uit 1 deel Portlandcement op 3 delen zand of 1 deel kalkpoeder, 1,5 deel tras en 2,5 √† 3 delen zand of 1 deel Portlandcement, 1 deel tras en 5 delen zand (Zwiers II, pag. 218). Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)' geplaatste woorden en woorddelen het lemma 'Mortel'. [N 30, 38d; N 32, 37b; monogr.] II-9
plooiijzer plooiijzer: plǭjīzǝr (Oostrum) Een in doorsnede vierkant, ijzeren balkje waarlangs plaatmateriaal in een rechte lijn gebogen wordt. Zie ook het lemma "zetbank, plooibank". [N 33, 257] II-11
plooitang plooitang: plōjtaŋ (Oostrum) Tang met twee dwars op de tangbenen staande, brede, platte bekken waarmee metalen platen in een rechte lijn gebogen kunnen worden. Zie ook afb. 172a-b. De tang wordt vooral voor klein buigwerk gebruikt, bijvoorbeeld als men op karwei is. Vuylsteke (pag. 113) kent het woord plooitang ook voor een dubbele ijzeren staaf waartussen men metalen plaat kan buigen. Vgl. hiervoor ook afb. 172c-e. [N 33, 167; N 33, 170; N 64, 9] II-11
plukken, van fruit afdoen: áfdoēn (Oostrum) plukken v gewassen I-7
po, nachtspiegel pispot: Heb ik met de pispot gerámmeld: gezegde wanneer een buitenstaande/kind meent iets te moeten opmerken, zonder dat het gevraagd wordt In de pispot gewâsse en ien de schow gedruuëgd: gezegde voor gore was  pispot (Oostrum), troon: òp de troeën zitte: gezegde voor kinderen die op een po zitten  troeën (Oostrum) nachtspiegel || po, nachtspiegel III-2-1
poel, plas poel: (verkleinwoord: puleke; meervoud: puËl).  poēl (Oostrum) poel, plas III-4-4
poelie poelie: puli (Oostrum) Wiel dat voorzien is van flensranden of van een groef en dat gebruikt wordt om er een drijfriem of een ketting over te laten lopen. Zie ook afb. 76 in Wld ii.3 (pag. 104) en het lemma "drijfriem". [N 33, 258; monogr.] II-11
poetsen, schoonmaken afdoen: áfdoēn (Oostrum), doen: doēn (Oostrum), Ik mòt de keuke nog do‰n, már uurst doej ik schöttelwâsse: ik moet de keuken nog doen, maar eerst ga ik de vaat wassen  doēn (Oostrum), schoonmaken: schónmake (Oostrum), ik goj miene fiets schónmake  schónmake (Oostrum) poetsen || reinigen || schoonmaken || zuiveren III-2-1
poetsmiddel poetspommade: poetsplemaat (Oostrum) koperpoets III-2-1
poken poken: poeëke (Oostrum), porken: Mit \'t raokeli‰zer ien de káchel poerke  poerke (Oostrum), rakelen: raokele (Oostrum, ... ) poken || rakelen III-2-1