20666 |
rundvleessoep |
kermissoep:
kermessoep (L216a Oostrum)
|
rundvleessoep met mergballetjes
III-2-3
|
24371 |
rups |
koolrups:
koeëlroeps (L216a Oostrum),
rups:
roeps (L216a Oostrum)
|
rups || rups vh koolwitje
III-4-2
|
24905 |
s woensdags |
s woensdags:
swoensdágs (L216a Oostrum)
|
s woensdags
III-4-4
|
21025 |
savooiekool |
groenmoes:
gruūnmoes (L216a Oostrum)
|
groene kool
I-7
|
31369 |
schaafbank, schaafmachine |
schaafbank:
sxāf˱bāŋk (L216a Oostrum),
schaafmachine:
sxāfmǝšīn (L216a Oostrum)
|
De werkbank of machine voor het schaven van metaal. Schaafbanken werden door de smid gebruikt bij het bewerken van platte vlakken van middelmatige breedte en lengte (Kuyper, pag. 297). Grotere voorwerpen werden vooral met behulp van een schaafmachine bewerkt. Dit werktuig was volgens verschillende respondenten niet typisch voor een smederij; het werd vooral aangetroffen in fabrieken om machinedelen zuiver vlak te schaven. [N 33, 287; N 33, 348]
II-11
|
31714 |
schaaldeel |
schaaldeel:
sxāldiǝl (L216a Oostrum)
|
Wanneer een boomstam in de lengte in een aantal delen wordt gezaagd, zijn het onderste en het bovenste deel aan één zijde met schors bedekt. Men noemt die beide delen de schaaldelen. Zie ook afb. 11. [N 50, 51a; L 42, 18; monogr.]
II-12
|
34381 |
schaap |
schaap:
sxǭp (L216a Oostrum)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|
22313 |
schaatsen |
schaatsen:
schétse (L216a Oostrum)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
24432 |
schaatsenrijder |
snijder:
gesnaveld insect van de orde der hydrometridaee ploteres
sneejer (L216a Oostrum)
|
waterloper, insect
III-4-2
|
25189 |
schaatsweer |
schaatsweer:
schetswaer (L216a Oostrum)
|
schaatsweer
III-4-4
|