34115 |
schede van de koe |
vazel:
vazǝl (L216a Oostrum)
|
Uitwendig geslachtsorgaan van de koe. [N C, 13; JG 1a, 1b; A 48A, 47b; monogr.]
I-11
|
17774 |
scheen |
scheen:
schên (L216a Oostrum)
|
scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32251 |
scheluw |
winds:
wins (L216a Oostrum)
|
Gezegd van een plank of duig die scheef is doordat deze gekliefd is uit gedraaid hout. Zie ook de toelichting bij het vorige lemma. [N E, 3; monogr.]
II-12
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
schiemere (L216a Oostrum),
Opm. dit is oud Venrays!
schieëmere (L216a Oostrum)
|
schemeren
III-4-4
|
25023 |
schemering, valavond |
avondschemer:
aovendschiemer (L216a Oostrum),
halfduister:
halfduuster (L216a Oostrum),
schemer:
schiemer (L216a Oostrum),
Opm. dit is oud Venrays!
schieëmer (L216a Oostrum),
schemeravond:
schiemeraovend (L216a Oostrum),
schemerduister:
schiemerduuster (L216a Oostrum)
|
avondschemering, valavond || schemer, halfduister || schemeravond
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenkel:
schaenkel (L216a Oostrum)
|
schenkel
III-2-3
|
19564 |
schenkkan |
karaf:
keráf (L216a Oostrum)
|
karaf
III-2-1
|
27015 |
scherp zetten |
scherp zetten:
sxɛ̄rǝp ˲ze̜tǝ (L216a Oostrum)
|
Een paard van winterbeslag voorzien. Onder het hoefijzer worden dan al dan niet verwisselbare kalkoenen aangebracht en onder de voorzijde wordt een metalen plaatje bevestigd, de stoot. Zie ook de lemmata ɛijsnagelsɛ, ɛstootɛ enɛkalkoenen, krammenɛ.' [JG 1a; JG 1b; N 100, 17, add.; monogr.]
II-11
|
30075 |
schietlood |
richtlood:
rex(t)luǝt (L216a Oostrum),
schietlood:
sxitluǝt (L216a Oostrum)
|
Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand van een werkstuk bepaalt. Zie ook afb. 111 en het lemma ɛschietloodɛ in Wld II.9, pag. 57 en Wld II.11, pag. 63.' [N 50, 23b; N 53, 194; monogr.]
II-12
|
33496 |
schil van een vrucht |
perenschaal:
paereschaal (L216a Oostrum),
schil:
schel (L216a Oostrum)
|
perenschil || schil
I-7
|