31208 |
tangbeen |
been:
bīǝn (L216a Oostrum)
|
Elk van de beide delen van een tang waarbij men deze vastpakt en waarmee men druk uitoefent. Zie ook afb. 145. [N 33, 186]
II-11
|
31206 |
tangbek |
bek:
bɛk (L216a Oostrum)
|
Het grijpende en/of snijdende gedeelte van een tang. Zie ook afb. 145. [N 33, 184]
II-11
|
31199 |
tangenrek |
tangenrek:
taŋǝrɛk (L216a Oostrum)
|
IJzeren rek om tangen in op te bergen. Zie ook afb. 40. [N 33, 182]
II-11
|
31282 |
tangring, tanghaak |
spanhaak:
spanhǭk (L216a Oostrum)
|
Platte ring of haak waarmee de tangbenen van een smidstang gesloten gehouden worden. In Q 83 gebruikte men hiervoor ook wel het lid van een ketting. [N 33, 187]
II-11
|
31207 |
tangscharnier |
scharnier:
sxarnīr (L216a Oostrum)
|
Het gedeelte van de tang waar de tangbenen draaibaar met elkaar verbonden zijn. Zie ook afb. 145. [N 33, 185]
II-11
|
20357 |
tante |
tant:
tânt (L216a Oostrum),
tante:
tânte (L216a Oostrum)
|
oude(re) ongetrouwde tante || tante
III-2-2
|
26411 |
tap |
snijtap:
snējtáp (L216a Oostrum),
tap:
tap (L216a Oostrum),
voorloper:
vø̜rlōpǝr (L216a Oostrum)
|
Van gehard staal vervaardigde, kegelvormige pen met schroefdraad die overlangs van ingefreesde sleuven is voorzien. De tap wordt gebruikt om met de hand inwendige schroefdraad aan te brengen in een vooraf geboord gat. Hij wordt met behulp van een wringijzer rondgedraaid. De tap heeft daartoe een kleine vierkante kop die in het wringijzer past. Tappen worden meestal in sets van drie gebruikt. Met de eerste, conische tap wordt ongeveer de helft van de draaddiepte gesneden. Vervolgens wordt met de tweede, rechte tap ongeveer 75% van de diepte vervaardigd. Met de derde tap wordt het gat afgemaakt. Zie ook afb. 95. Een stel tappen voor schroefdraad op gas- en waterleidingen of voor schroefdraad van Withworth bestaat uit twee stuks. Zie voor het woordtype ijsschroeventap ook het lemma "kalkoenen, krammen" in de paragraaf over de hoefsmid, pag. 153. [N 33, 303 en 305; N 33, 152; N 64, 65c; monogr.]
II-11
|
24253 |
tapuit |
teut:
zangvogel: oenanthe
teut (L216a Oostrum)
|
tapuit
III-4-1
|
20824 |
tarwebrood |
bruinbrood:
bruunbroeëd (L216a Oostrum),
weiten weg:
waeteweg (L216a Oostrum)
|
bruinbrood || tarwebrood
III-2-3
|
24385 |
teek |
teek:
tieëk (L216a Oostrum)
|
teekmijt
III-4-2
|