20758 |
uienpannenkoek |
lokekoek:
loeëkekoēk (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
uienpannekoek || uienpannenkoek
III-2-3
|
20908 |
uiensoep |
lokensoep:
loeëkesoep (L216a Oostrum)
|
uiensoep
III-2-3
|
33788 |
uier |
koesuier:
kuwsiǝr (L216a Oostrum)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
24260 |
uil |
peeluil:
kwam vroeger veel in de Peel voor
pieëluul (L216a Oostrum),
uil:
uul (L216a Oostrum)
|
uil || velduil
III-4-1
|
24741 |
uitvallen van dennennaalden |
geruizel:
ve den
gerūzel (L216a Oostrum)
|
uitvallen v naalden
III-4-3
|
34144 |
uitwerpselen van koeien |
flater:
flātǝr (L216a Oostrum),
koeienvlaai:
kuwǝflāj (L216a Oostrum)
|
[N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
34061 |
vaars |
vaars:
vārs (L216a Oostrum)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelslet:
Och dat schòttelslet, da mikt zó mennig ki‰ndje net:Voordat de kinderen naar school gingen, werd dikwijls nog even met een \"vaatdoek\"door het gezicht gewreven, om het ergste vuil eraf te vegen
schòttelslet (L216a Oostrum)
|
vaatdoek
III-2-1
|
20330 |
vader |
ons vader:
òs vader (L216a Oostrum),
òz’ vader (L216a Oostrum),
onze vader:
òzze vader (L216a Oostrum),
oude:
âlde (L216a Oostrum),
oudeheer:
âldenhieër (L216a Oostrum),
vad:
vát (L216a Oostrum),
vader:
vader (L216a Oostrum)
|
vader || vader (minderwaardig) || vader (onze -) || vader (oude heer)
III-2-2
|
19489 |
valgordijn, rolgordijn |
valgordijn:
valgerdien (L216a Oostrum)
|
valgordijn
III-2-1
|