19233 |
zorgen voor |
zorgen voor:
zörge vur (L216a Oostrum)
|
zorgen, zorg dragen voor, letten op
III-1-4
|
20826 |
zout |
zout:
zalt (L216a Oostrum),
zālt (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19525 |
zoutpot |
zoutpot:
Veelal is dit een Keulse pot
zâltpot (L216a Oostrum)
|
zoutpot
III-2-1
|
19528 |
zoutvat |
zoutvaatje:
zâltvetje (L216a Oostrum)
|
zoutvaatje
III-2-1
|
31642 |
zuigerklep |
pompenleertje:
pōmpǝlɛrkǝ (L216a Oostrum)
|
De (leren) klep in de pompzuiger van een zuigpomp die zich opent bij de neergaande beweging van de zuiger. Zie ook afb. 236a en 241. Volgens de invuller uit L 329 was er aan het slotleer een slotlood (slq.tlɛüt) bevestigd.' [N 64, 133k; N 66, 49k; monogr.]
II-11
|
31643 |
zuigerleer |
pompenleer:
pōmpǝlē̜r (L216a Oostrum)
|
De leren omkleding van de pompzuiger die zorgt voor de afdichting tussen pompzuiger en pomphuis. [N 64, 1331 add.; monogr.]
II-11
|
20541 |
zuurdesem |
desem:
enigszins zuur geworden ofwel zuurgemaakte deeg, te gebruiken als (vervanger van) gist
dissem (L216a Oostrum),
zuurdeeg:
zoērdieëg (L216a Oostrum),
zuurdesem:
zoērdissem (L216a Oostrum)
|
zuurdeeg || zuurdesem
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
tonnenmoes:
tònnemoes (L216a Oostrum),
zuurmoes:
Mit zoermoes kunde dn terring eweg aete: door zuurkool te eten kan men genezen van tbc
zoermoes (L216a Oostrum)
|
zuurkool
III-2-3
|
29944 |
zwaaihaak |
zwaaihaak:
zwājhǭk (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
Winkelhaak waarvan de benen beweegbaar zijn. De zwaaihaak bestaat doorgaans uit een huis en een veer die scharnierend met elkaar verbonden zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. Men onderscheidt de enkele en de dubbele zwaaihaak. De eerste is L-vormig, de tweede heeft de vorm van een T. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten en af te tekenen. Zie ook het lemma "zwaaihaak" in Wld II.9, pag. 11-12 en afb. 78. [N 33, 318b; N 64, 79a] || Winkelhaak waarvan de benen ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn, zodat men er scherpe, rechte en stompe hoeken mee kan afschrijven en kan controleren. Zie ook afb. 105 en vgl. het lemma ɛzwaaihaakɛ in Wld II.9, pag. 11-12 en Wld II.11, pag. 57-58. De kuiper gebruikt de zwaaihaak onder meer tijdens het opzetten, het overeind zetten van de duigen in een voorlopige kopband. Hij kan dan met de zwaaihaak controleren of het vat de juiste stand behoudt. Zie ook het lemma ɛhet vat opzettenɛ.' [N 53, 189; N E, 27; N G, 18b; monogr.]
II-11, II-12
|
20355 |
zwager |
gezwagers:
gezwaogers (L216a Oostrum),
schoonbroer:
schónbruur (L216a Oostrum),
zwager:
zwaoger (L216a Oostrum)
|
gezamenlijke zwagers (in één familie) || schoonbroer, zwager || zwager
III-2-2
|