20916 |
dille |
venneke:
vinneke (L216a Oostrum),
éénjarige schermbloemkruid gebruikt bij het inmaken van augurken en komkommers
vinneke (L216a Oostrum)
|
dille
I-7, III-2-3
|
20332 |
dochter |
dochter:
daochter (L216a Oostrum),
met accent grave op de o
dōchter (L216a Oostrum),
dôchtər (L216a Oostrum)
|
dochter [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
20419 |
dode |
dode:
dojje (L216a Oostrum),
lijk:
liek (L216a Oostrum),
overledene:
ovverleejene (L216a Oostrum),
J(onger) V(enraays)
overledene (L216a Oostrum)
|
de overledene || een dode (zn) || lijk || overledene
III-2-2
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hoorn (L216a Oostrum)
|
doffer, mannetjesduif
III-4-1
|
18983 |
dom |
stom:
stòm (L216a Oostrum)
|
dom
III-1-4
|
18799 |
domme man |
klotskop:
klotskop (L216a Oostrum),
uilskuiken:
uulskuk (L216a Oostrum)
|
stom iemand, grote stommerik || uilskuiken, dommerik
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
doos:
doeës (L216a Oostrum)
|
dom vrouwspersoon
III-1-4
|
31202 |
dommekracht |
winde:
wīn (L216a Oostrum)
|
Werktuig om zware voorwerpen op te tillen. Het bestaat uit een zware kast, waarin een getande stang met haak door middel van een zwengel omhoog en omlaag kan worden bewogen. De dommekracht wordt onder het op te heffen voorwerp geplaatst. Zie ook afb. 3. [N 33, 219]
II-11
|
24310 |
donderbeestje |
hommelbeestje:
hòmmelbieësje (L216a Oostrum)
|
donderbeestje
III-4-2
|
25120 |
donderen |
hommelen:
Opm. synoniem J.V.: doondere/dòndere.
hòmmele (L216a Oostrum)
|
donderen, onweren
III-4-4
|