20742 |
gebakje |
taartje:
taartje (L216a Oostrum)
|
gebakje
III-2-3
|
20683 |
gebakken aardappelen |
panaardappelen:
panaerpel (L216a Oostrum)
|
aardappelen in de pan gebakken
III-2-3
|
20907 |
gebakken appelschijven |
koekappel:
koēkáppel (L216a Oostrum)
|
grote appel, die in schijven gesneden, in een pannekoek gebakken wordt
III-2-3
|
30037 |
gebluste kalk |
leskalk:
lø̜skalǝk (L216a Oostrum)
|
Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.]
II-9
|
19725 |
gebouw |
bouw:
bou̯ (L216a Oostrum),
gebouw:
gebow (L216a Oostrum),
tempel:
tempel (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum),
De direkteur wónt ien ennen tempel
tempel (L216a Oostrum)
|
gebouw || groot gebouw || grote ruimte || grote woning
III-2-1
|
20161 |
gebroeders; niet gebruiken |
gebroers:
ge = betekenis van samen
gebruurs (L216a Oostrum)
|
gezamenlijke broers
III-2-2
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
emberiza citrinella
gaele schriēver (L216a Oostrum)
|
geelgors
III-4-1
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
giəhoŋər (L216a Oostrum)
|
geeuwhonger
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
gracht:
graxt (L216a Oostrum)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
met:
met (L216a Oostrum)
|
gehakt varkensvlees
III-2-3
|