19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
genoffeltje:
witte anjelier (dianthus caryophyllus)
snuffelke (L216a Oostrum),
violet:
dianthus carophyllus
flet (L216a Oostrum),
Dianthus caryophyllus
flet (L216a Oostrum)
|
anjelier || tuinanjer
III-2-1
|
33488 |
appel, overige soorten |
appel:
áppel (L216a Oostrum),
kersappeltje:
kersappeltje, zeer klein appeltje
kerséppelke (L216a Oostrum),
moesappel:
bramsleys seedly
moesáppel (L216a Oostrum),
slupappel:
appel die opgeraapt is
slupáppel (L216a Oostrum),
streepjesappel:
waarop fijne rode streepjes lopen
striepkesáppel (L216a Oostrum),
valappel:
valáppel (L216a Oostrum)
|
appel || appel, soort || valappel
I-7
|
33494 |
appelboom |
appelboompje:
Vraag: "appelboomjes", diminutief gelaten; enkelvoud opgenomen
appelbömke (L216a Oostrum),
appelenboom:
áppelenboeëm (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
[DC 03 (1934)]appelboom
I-7
|
20698 |
appelmoes |
appelenmoes:
áppelemoes (L216a Oostrum),
appelmoes:
áppelmoes (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum),
prut:
De prut stöt ien de kelder Prut koke: appelmoes maken
prut (L216a Oostrum)
|
appelmoes
III-2-3
|
20780 |
appelpannenkoek |
appelkoek:
áppelkoēk (L216a Oostrum)
|
appelpannekoek
III-2-3
|
32877 |
arend van de zeis |
ang:
ãŋ (L216a Oostrum)
|
Het blad van de zeis loopt aan de zijde waar het met de steel verbonden is uit in een smal, vaak extra verstevigd, stukje staal, de arend, dat tegen de steel van de zeis aanligt en door middel van de zeisring daaraan wordt vastgemaakt. Aan het uiteinde is de arend voorzien van een nokje dat in een gat in de steel wordt gestoken of geslagen; soms zijn er twee dergelijke nokjes (vergelijk het woordtype dobbelang). Voor de hoek die de arend met het zeisblad maakt, en het belang hiervan voor een goede "voering" van de zeis, zie de algemene toelichting bij deze paragraaf. Zie afbeelding 5, nummer 1. [N 18, 68a; JG 1a, 1b; A 4, 28c; A 14, 1; L 20, 28c; L 45, 1; monogr.]
I-3
|
25055 |
armvol |
armvol:
aervel (L216a Oostrum)
|
ervel, armvol
III-4-4
|
19679 |
asbak |
asbak:
âsbák (L216a Oostrum),
assenbak:
âssenbák (L216a Oostrum)
|
asbak
III-2-1
|
30553 |
asfaltpapier |
dakleer:
dáklē̜r (L216a Oostrum)
|
Poreus bordpapier, gedrenkt in asfalt of zware teeroliën. Asfaltpapier wordt gebruikt als isolatiemateriaal tegen vocht maar ook als dakbedekking. 'Lodorite' is een asfaltbitumen juteweefsel dat als afdichtingsmateriaal in stroken wordt verwerkt. [N 31, 36b; N 64, 155b; monogr.]
II-9
|
19722 |
aslade |
asselade:
âsselaaj (L216a Oostrum),
assenbak:
âssenbák (L216a Oostrum),
kachellade:
káchellaaj (L216a Oostrum)
|
aslade || de aslade in het fornuis/de kachel/haard
III-2-1
|