e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostrum

Overzicht

Gevonden: 1901

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
baby, zuigeling jonge dochter: jòngdaochter (Oostrum), jonge zoon: jòngezoeën (Oostrum), kindje: kiēndje (Oostrum), kleine, een -: enne klaene (Oostrum), ’n klaen (Oostrum) baby, zeer jong kind || baby/kleuter van het mannelijk geslacht || baby/kleuter van het vrouwelijk geslacht || pas geboren meisje || pasgeboren jongen III-2-2
baker baakster: syn.: wiesvrouw  baokster (Oostrum) baakster III-2-2
bakken bakken: t is gebakke: het is voor elkaar Al t bákke en t browwe valle nie alt aeve go‰d uut: Alles wat men maakt, is niet altijd even goed  bákke (Oostrum) bakken III-2-3
bal gehakt frikadel: frikkedel (Oostrum) gehaktbal van soepvlees III-2-3
balkenbrij brij: breej (Oostrum) balkenbrij III-2-3
baluster trappespijl: trapǝspil (Oostrum), trapspijl: trapspil (Oostrum) Spijl van een trapleuning. [N 55, 138; monogr.] II-9
bandenhaak bandhaak: bānthǭk (Oostrum) Een ijzeren steel met aan het uiteinde een inkeping of een haak die wordt gebruikt om de in de vuurkuil of wielbandenoven verhitte wielband uit het vuur te halen en naar het karrenwiel over te brengen. Volgens de invuller uit Q 121b waren er doorgaans vier van deze bandenhaken nodig om een wielband te verplaatsen. Zie ook afb. 212. [N 33, 327] II-11
bang angstig: engsteg (Oostrum) angstig III-1-4
bangerik bangeschijter: bánge schieter (Oostrum), schijtboks: schietbòks (Oostrum), schijterd: schieterd (Oostrum), schijthuis: schiethuus (Oostrum), schijtkeutel: schietkeutel (Oostrum), schijtkont: schietkoont (Oostrum), schouwerik: schòwwerik (Oostrum) bang persoon || bangerik || bangerik, angsthaas III-1-4
bankhamer bankhamer: baŋkhāmǝr (Oostrum) Kleinere hamer met vierkante of ronde kop en pen die door metaalbewerkers wordt gebruikt bij het bankwerk. Zie ook afb. 150a-c. [N 33, 56; N 33, 67; N 64, 39a; N 66, 6a; N 66, 7c; monogr.] II-11