20804 |
krent |
krent:
Vitis vinifera apyrena corinthiaca
krint (L216a Oostrum)
|
krent,gedroogde druif zonder pit
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenweg:
krintewég (L216a Oostrum)
|
krentenbrood
III-2-3
|
34465 |
krielkip |
kriel:
kril (L216a Oostrum)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|
19586 |
kroonkandelaar, luster |
kaarsenkroonluchter:
kersekroeënluchter (L216a Oostrum),
kroonluchter:
kroeënluchter (L216a Oostrum)
|
aan het gewelf hangende lichtkroon || kaarsenlichtkroon
III-2-1
|
30146 |
kroonlijst |
muizetand:
mūzǝntānt (L216a Oostrum)
|
Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.]
II-9
|
20587 |
kruidenjenever |
bittere:
bittere (L216a Oostrum),
boerenjongens:
boērejònges (L216a Oostrum),
boxmeerse:
bestaande uit anisette en brandewijn of jenever en enkele druppels bruine pommeransbitter
bòksmérse (L216a Oostrum),
elsje:
elske (L216a Oostrum),
Els: in een jonge klare werd bitterke genoemd
elske (L216a Oostrum),
wacholderwater:
wáchelewater (L216a Oostrum)
|
borrel oude jenever met een paar druppels pommeransbitter || borreltje || jenever, getrokken van de jeneverbes || likeur || rozijnen op brandewijn
III-2-3
|
20805 |
kruidnagel |
kruidnagel:
kruudnagel (L216a Oostrum)
|
kruidnagel
III-2-3
|
22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kruudwis (L216a Oostrum)
|
kruidwis [N 06 (1960)]
III-3-2
|
20806 |
kruimel |
kruimel:
kroemel (L216a Oostrum),
krumel (L216a Oostrum)
|
kruimel
III-2-3
|
23203 |
kruisbeeld |
kruislieveheer:
kruuslievehier (L216a Oostrum)
|
Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|