e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostrum

Overzicht

Gevonden: 1901
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
machineolie, motorolie machineolie: mǝšīnǝōli (Oostrum) Smeerolie voor motoren. [N 33, 307] II-11
madeliefje meelzoetje: maelzödje (Oostrum), meibloemetje: mejbluumke (Oostrum) madeliefje || meizoentje III-4-3
maken maken: mákə (Oostrum), máákə (Oostrum) maken [DC 02 (1932)] III-1-4
man, manspersoon kerel: kaerel (Oostrum), kél (Oostrum), man: man (Oostrum), manskerel: mânskél (Oostrum), manslui: mânsluuj (Oostrum), manspersoon: (pleonasme)  mânspersoeën (Oostrum), mansvolk: mânsvolk (Oostrum) kerel || man || manspersoon || verzamelnaam voor mannen III-2-2
mand ben: bɛn (Oostrum), mand: mãnt (Oostrum) De algemene benaming voor een uit wissen gevlochten mand. Zie ook afb. 284. Uit het materiaal blijkt dat er niet altijd een onderscheid wordt gemaakt tussen de woorden mand en korf. Als dat wel wordt gedaan, duidt men met het eerste woord eerder een mand met oren aan, terwijl men het tweede gebruikt voor een mand met een hengsel (vgl. Janssens, pag. 24 e.v.). Zie ook het lemma ɛkorfɛ.' [N 20, 48; N 40, 37; L 1 a-m; S 23; monogr.] II-12
mandenmaker mandenmaker: mandǝmē̜kǝr (Oostrum) Iemand die manden en andere producten maakt van wissen. [N 40, 12; N 40, 36; monogr.] II-12
mannelijk kalf var: var (Oostrum), varrenmuk: varǝmø̜k (Oostrum) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk schaap ram: ram (Oostrum), schapenbok: sxǭpǝnbok (Oostrum) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke eend wielder: wielder (Oostrum) woerd, mannetjeseend III-4-1
mannelijke gans genk: gaenk (Oostrum), gent: gɛnt (Oostrum) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.]gent, mannetjesgans I-12, III-4-1