33873 |
drachtige merrie |
vol:
vo.l (L416p Opglabbeek),
volle meer:
vǫl mē̜r (L416p Opglabbeek)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
vijzen:
vēͅsə (L416p Opglabbeek),
vēͅzə (L416p Opglabbeek)
|
[Goossens 1c (1955b)] [N Q (1966)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
drachə (L416p Opglabbeek),
drage (L416p Opglabbeek),
dRagə (L416p Opglabbeek),
drāgə (L416p Opglabbeek)
|
dragen [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
drāge (L416p Opglabbeek),
dreegt (L416p Opglabbeek)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20663 |
dragon |
dragon:
WBD/WLD
dráágōēn (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
Dragon; een overblijvende plant met smalle gaafrandige bladeren en 3 mm grote bloemhoofdjes waarvan de jonge bladeren dienen als specerij in sla en bij het inmaken van augurken, zilveruitjes, etc. (drakewortel, kloppenkruid, stragoen). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
20500 |
drank |
drank:
drànk (L416p Opglabbeek),
drinkens:
drénke(s) (L416p Opglabbeek),
zuipens:
zóupes (L416p Opglabbeek)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L416p Opglabbeek)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
dreef:
draif (L416p Opglabbeek),
drēͅft (L416p Opglabbeek),
drééft (L416p Opglabbeek)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)] || een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
grijnzen:
grinse (L416p Opglabbeek),
Jòngke, sjei toch in ût möt det grinse (of det gegrinsde kri-gs di-jn gòsting toch neet Samenstellingen: grinskluut,grinserd, grinslap, grinsi-jzer
grinse (L416p Opglabbeek)
|
grienen, drenzen || huilerig zeuren
III-1-4
|
29037 |
dresseren |
rechtmaken:
rechtmaken (L416p Opglabbeek)
|
Het richten van panden en naden of het modelpersen. Men geeft hierdoor aan verschillende onderdelen vóór het in elkaar zetten de vorm die deze voor een goede val of zit nodig hebben (Gerritse, pag. 53). [N 59, 81b; N 59, 81a]
II-7
|