id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19387 | dressoir | lage kast: lîêgkàst (Opglabbeek), schap: (twee deuren en twee laden) sjááp (Opglabbeek) | Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)] III-2-1 |
28869 | driehoek | winkelhaak: winkelhaak (Opglabbeek) | Een houten teken- en meetinstrument in de vorm van een uitgesneden driehoek met ofwel één hoek van 90o, één van 60o en één van 30o, ofwel één hoek van 90o en twee van 45o. Het is bij voorkeur gemaakt van een houtsoort die niet trekt of splintert (Gerritse, pag. 19). Zie afb. 3. [N 59, 3a; N 59, 3c] II-7 |
32764 | driehoekige eg | driekantige [eg]: drīkɛ.ntegǝ [eg] (Opglabbeek) | De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.] I-2 |
24498 | driekleurig viooltje | viooltje: vijuul, dim, vejiêlke (Opglabbeek) | viool III-4-3 |
22480 | driekoningen | driekoningen: drĭĕkŭŭninge (Opglabbeek), driekoningendag: driekuuningendaag (Opglabbeek) | 6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)] III-3-3 |
33662 | dries | dries: drēs (Opglabbeek) | In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.] I-8 |
34094 | driespeen | driedeem: drīdīm (Opglabbeek), driedemer: drīdīmǝr (Opglabbeek), drietip: drītep (Opglabbeek) | Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66] || Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117] I-11 |
18650 | driesteek | bonnet (<fr.): boneͅt`ə (Opglabbeek) | steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)] III-1-3 |
23811 | drievuldigheidszondag | drievuldigheid: drievuldigheid (Opglabbeek), drievuldigheidszondag: drievuldigheidszoenig (Opglabbeek) | De eerste zondag na Pinksteren, het feest van de H. Drieëenheid of Drievuldig-heid, Drievuldigheidszondag. [N 96C (1989)] III-3-3 |
18866 | driftig | kwaad: kaod (Opglabbeek), kōͅt (Opglabbeek) | driftig [ZND 23 (1937)] III-1-4 |