17939 |
driftig lopen |
op een draf lopen:
oͅp ənən draf løͅypə (L416p Opglabbeek)
|
lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22655 |
drijftol |
pompernel:
poͅmpərneͅl (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek,
L416p Opglabbeek),
pompernikkel:
[sic]
poͅmpəreͅxəl (L416p Opglabbeek),
poppernel:
pupərnɛl (L416p Opglabbeek)
|
Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Drijftol (tol, die met de zweep wordt voortgedreven). [ZND 01u (1924)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
28640 |
drijfvoeren |
aanzetten:
aanzetten (L416p Opglabbeek)
|
Het voeren dat gebeurt, wanneer men de bijen tot het zetten van broed wil prikkelen. Wanneer de bijen nog behoorlijk in het voer zitten, hoeft de imker zich nergens om te bekommeren en kan hij het drijfvoeren laten. [N 63, 110c; Ge 37, 196]
II-6
|
28625 |
drijfvolk |
drijveling:
drīvǝleŋ (L416p Opglabbeek)
|
Een door drijven verkregen volk. [N 63, 98b; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24939 |
drijfzand |
drijfzand:
dri-jfzànd (L416p Opglabbeek),
dríefzand (L416p Opglabbeek)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
27354 |
drijven |
uitkloppen:
uitkloppen (L416p Opglabbeek)
|
Het verwijderen van bijen uit de woning door middel van kloppen, borstelen, stoten en afjagen op een korf met nest, met het doel honing te oogsten. [N 63, 98a; monogr.]
II-6
|
17862 |
dringen |
dringen:
dRāēŋə (L416p Opglabbeek),
drènge (L416p Opglabbeek),
stoten:
stùte (L416p Opglabbeek)
|
dringen [ZND A1 (1940sq)] || niet dringen ! [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
33366 |
drinkbak voor de koeien |
drinktrog:
drɛŋktryx (L416p Opglabbeek)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
19575 |
drinkbeker |
aarden pint:
ɛ̄rdəpent (L416p Opglabbeek),
aarden pot:
ɛ̄rdəpoͅt (L416p Opglabbeek),
bierpot:
bierpot
bērpoͅt (L416p Opglabbeek),
pot:
m.
poͅt (L416p Opglabbeek)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20499 |
drinken |
drinken:
dreͅŋkə (L416p Opglabbeek),
dreͅŋə (L416p Opglabbeek),
lessen:
lèsse (L416p Opglabbeek)
|
drinken [ZND m], [ZND m] || drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|