e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
drinken bij de zeug zuiken: zykǝ (Opglabbeek), zȳǝkǝ (Opglabbeek) Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a] I-12
drinkglas glas: glaas (Opglabbeek, ... ), glās (Opglabbeek, ... ), o.  glās (Opglabbeek), pint: pent (Opglabbeek, ... ) drinkglas [RND] || drinkglas zonder voet [N 20 (zj)] || glas [ZND 35 (1941)] III-2-1
drinkglas met voet kapper: kapər (Opglabbeek), m.  kapər (Opglabbeek), kappertje: Vèè bestöldzjen òs èè kepperke ruje wi-jn bi-j het ète  kepperke (Opglabbeek), roemertje: Vèè bestöldzjen òs allebei èè riêmerke ruje wi-jn  riêmerke (Opglabbeek) drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)] || klein glas, al dan niet op voet, met als inhoud kwart liter || roemertje III-2-1
drinkkuil in de wei poel: pōl (Opglabbeek), waterkot: wātǝrkȳǝt (Opglabbeek) Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.] I-8
droesem dras: dras (Opglabbeek), dràs (Opglabbeek, ... ), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  dras (Opglabbeek, ... ) droesem [ZND 23 (1937)] || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)] III-2-3
drogen, droog worden (van gemaaid gras) kapotgaan: kǝpǫt˲gǫn (Opglabbeek) Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.] I-3
dronkaard boemelaar: bómmeléér (Opglabbeek), zatlap: zaatlap (Opglabbeek), zààtlàp (Opglabbeek), záátlàp (Opglabbeek), zuiperd: zóuperd (Opglabbeek), zuipkar: zóupkàr (Opglabbeek), zuiplade: zóuplááj (Opglabbeek), zuiplap: zuuplap (Opglabbeek), zóuplàp (Opglabbeek), zùùplàp (Opglabbeek) dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)] III-2-3
dronken een stuk in zijn kraag: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  eͅ stek en zɛne krāx (Opglabbeek), te veel gezopen: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  tə vēͅl gəzy(3)̄əpən (Opglabbeek), zat: zaat (Opglabbeek), De zate (of zaje) kluut zag hiêl filosufisch: es ich zaat bön, zi-jt det ederein, en es ich dorst höb, zi-jt det neme(s) Zuu zaat wie èè knòn(of wi-j eine Zwitser) Zuu zaat es ein snep:(omdat een snip zigzaggend van de grond opvliegt) Neet te laat en neet te zaat Eine zaje patat: een dronkenlap  zaat (Opglabbeek), een verb. vorm van zaat  zaai (Opglabbeek), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  zāt (Opglabbeek), zat gedronken: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m  zāt gədroŋken (Opglabbeek) bedronken || dronken [ZND 01u (1924)] III-2-3
droog blijven het blijft over: ət blieft ievər (Opglabbeek), t blijft over]: hət bəlōͅft rēͅŋəl (Opglabbeek), t blijft over  t blift īəvər (Opglabbeek), uitdreigen: uwtdrīēge (Opglabbeek) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog weer droog: drĭĕch (Opglabbeek) droog [RND] III-4-4