e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
duif, algemeen duif: duf, dy(3)̄f (Opglabbeek), dy(3)̄v (Opglabbeek, ... ), dûf (Opglabbeek) duif [ZND 01 (1922)], [ZND 08 (1925)] III-4-1
duiken duiken: èn t water dûke (Opglabbeek) In het water duiken. [ZND 33 (1940)] III-3-2
duim duim: dym (Opglabbeek, ... ) duim [N 10 (1961)] || een duim [ZND A2 (1940sq)] || een duim, (duimen) [ZND A2 (1940sq)] III-1-1
duim, maat van 2,5 cm duim: dŭŭm (Opglabbeek) de maat die een lengte van 2 1/2 cm aangeeft [duim] [N 91 (1982)] III-4-4
duimeling duimeling: dyməleŋ (Opglabbeek) hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)] III-1-3
duin zandberg: zandbèrg (Opglabbeek), zàndbérg (Opglabbeek) duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)] III-4-4
duivel duivel: dievəl (Opglabbeek), dīvəl (Opglabbeek, ... ), pek sus: [sic]  pēͅkses (Opglabbeek) De duivel (volksnamen). [ZND 01u (1924)] || De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)] || Een duivel. [ZND A2 (1940sq)] III-3-3
duivenhok duivenkot: dū.vəkòt (Opglabbeek), dūvǝkǫt (Opglabbeek), duivenspijker: dűvǝspīkǝr (Opglabbeek), spijker: spikǝr (Opglabbeek), spīkǝrt (Opglabbeek), spijkerd: spīkərt (Opglabbeek) Duivenhok. [Goossens 1a (1955)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6, III-3-2
duivenmand kevie: eͅinə kivi (Opglabbeek) Een kevie (voor duiven). [ZND A1 (1940sq)] III-3-2
duivenslag duivenspijker: dyvəspīkər (Opglabbeek), slag: slā.ch (Opglabbeek), slā.x (Opglabbeek), spijker: spieker (Opglabbeek), spikǝrt (Opglabbeek), spijkerd: spikərt (Opglabbeek) Duivenslag. [Goossens 1a (1955)] || Duiventil: a) duivenhok, b) duivenslag (buitendeel op het dak). [ZND 08 (1925)], [ZND 08 (1925)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6, III-3-2