34542 |
eend |
eend:
ē̜.n (L416p Opglabbeek),
ē̜n (L416p Opglabbeek)
|
[JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.]
I-12
|
34544 |
eendenkuiken |
eendenkuiken:
ē̜.nǝkikǝ (L416p Opglabbeek)
|
Het jong van de eend. [JG 1a]
I-12
|
22475 |
eenentwintigen (kaartspel) |
eenentwintigen:
einentwintige (L416p Opglabbeek)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34400 |
eenmaal geschoren schaap |
schaap:
šǭp (L416p Opglabbeek)
|
Vergelijk ook het lemma SCHAAP (2.1.1). [schaap met 6 tanden; heeft de mond vol]
I-12
|
32631 |
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg |
enkele ploeg:
e.ŋkǝl [ploeg] (L416p Opglabbeek)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.]
I-1
|
19368 |
eenvoudige of armoedige woning |
barak:
bràk (L416p Opglabbeek),
huisje:
hĭĕske (L416p Opglabbeek),
kadol:
kadol (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
Ze wuundzje doa tiêge de bos aan in èè (klein) kadol
kadol (L416p Opglabbeek),
keviep:
Och, dat hi-jske is mè ein ermojige keviêp
keviêp (L416p Opglabbeek),
lemen kevreep:
(van leem)
léjme kevrēp (L416p Opglabbeek)
|
Een eenvoudige, kleine, soms armoedige woning van hout, riet, stro of plaggen gebouwd (kot, hut, brak, keet, patiek) [N 79 (1979)] || hutje || klein, onaanzienlijk achtergebouwtje || krotwoning
III-2-1
|
23709 |
eer aan de vader |
glorie zij de vader:
glorie zij de vader (L416p Opglabbeek)
|
Het "Eer aan de Vader..."of "Glorie zij de Vader...". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21568 |
eerder te weinig dan te veel gemeten |
knap:
knap (L416p Opglabbeek)
|
Hoe zegt men als een winkelier eerder te weinig dan te veel meet of weegt? Vertaal: Dat is ... gemeten, gewogen. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18960 |
eerlijk |
eerlijk:
Ein iêrlik hart moot vèèl pi-jn li-je: oprechte, eerlijke lieden krijgen vaak veel tegenkanting(en)
iêrlik (L416p Opglabbeek)
|
eerlijk
III-1-4
|
17585 |
eerste baardharen |
duivelshaar:
divəlshōͅr (L416p Opglabbeek)
|
baardharen, eerste ~ [muggebeen, duivelshaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|