23898 |
engelbewaarder |
engelbewaarder:
ingəlbəwāārdər (L416p Opglabbeek)
|
Een beschermengel, bewaarengel, engelbewaarder, schutsengel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24062 |
engelenmis |
engelenmis:
ingələməs (L416p Opglabbeek)
|
Een Engelenmis, een lijkdienst voor een kind dat jonger is dan zeven jaar en de eerste H. Communie nog niet heeft gedaan. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20333 |
enig kind |
enigste:
ijnigstə (L416p Opglabbeek)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
ech heb minən eŋkəl kapot gəstytə (L416p Opglabbeek),
eŋkəl (L416p Opglabbeek)
|
enkel (subst) [ZND m] || ik heb mijn enkel stuk gestooten [ZND 01u (1924)]
III-1-1
|
33605 |
enten |
afgreffelen:
afxafxrɛfələ (L416p Opglabbeek)
|
[RND 08]
I-7
|
34047 |
enter |
jaarling:
jǭrleŋ (L416p Opglabbeek)
|
Rund dat één jaar oud is. [N C, 9d; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20]
I-11
|
21204 |
envelop |
envelop (<fr.):
ejn amvəloͅp (L416p Opglabbeek),
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.
envəlóppə (L416p Opglabbeek)
|
de omslag voor brieven [enveloppe, brievenzak, zakje] [N 90 (1982)] || een omslag (van een brief) [ZND 39 (1942)]
III-3-1
|
17985 |
epidemie |
ziekte die besmettelijk is:
besmettelik (L416p Opglabbeek),
die zeekte is besmèttelek (L416p Opglabbeek),
ziekte die voortgaat:
di zēgdə geit fy(3)̄rt (L416p Opglabbeek)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
23608 |
epistel |
epistel (<lat.):
epistel (L416p Opglabbeek)
|
De eerste lezing, het epistel [t/dn epistel, epiestel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22433 |
ereboog |
ark:
de ark (L416p Opglabbeek)
|
Een triumfboog of ereboog ter versiering van de straten [triejoemfboaëg]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|