24151 |
gekraagde roodstaart |
roodstaartje:
rödstertje (L416p Opglabbeek),
schouwvegertje:
sjuiwvègerke (L416p Opglabbeek)
|
gekraagde roodstaart
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
gekruld haar:
gəkroldə hōͅr (L416p Opglabbeek),
krullenhaar:
kroͅləhōͅr (L416p Opglabbeek)
|
gekruld haar [N 10 (1961)] || hij heeft gekruld haar [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
21274 |
geld |
centen:
ps. omgespeld volgens Frings.
seͅntə (L416p Opglabbeek),
franks:
ps. omgespeld volgens Frings.
fraŋs (L416p Opglabbeek),
geld:
eͅn beͅn mi geͅlt kūīṭ (L416p Opglabbeek),
ge moet uw geld niet in `t water smiete (L416p Opglabbeek),
geld (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
geͅlt (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
hie is Pa ziene jas en ma hēͅ geld, Pa zien kuu en Pa ziene hond (L416p Opglabbeek),
hie is vaier ziene jas en muders her geld, vaier zien ku en vaier zienen hond (L416p Opglabbeek),
ich beͅn mij geͅlt kwīt (L416p Opglabbeek),
ich bèn mie geld kwiet (L416p Opglabbeek),
muuder, bi wēͅ moot ig geld hale (L416p Opglabbeek),
müder, bie wè moot iX gēͅld hāle (L416p Opglabbeek),
xɛ.ld (L416p Opglabbeek),
ps. omgespeld volgens Frings.
geͅlt (L416p Opglabbeek)
|
Ge moet uw geld niet in het water gooien (smijten, werpen, ...) [ZND 44 (1946)] || geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND 44 (1946)], [ZND A1 (1940sq)] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Ik ben mijn geld kwijt [ZND 29 (1938)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
geel kwikstaartje:
geel kwikstertje (L416p Opglabbeek),
koeienheerdje:
kûwehèèrdsje (L416p Opglabbeek),
kwikstaart:
kwekstart (L416p Opglabbeek)
|
gele kwikstaart || kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)] || kwikstaart, gele —
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinen:
lǝpīnǝ (L416p Opglabbeek),
paardsboontjes:
pɛrsbīnšǝs (L416p Opglabbeek)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
32991 |
geleding |
lid:
līǝ.t (L416p Opglabbeek)
|
Het deel van de graanstengel dat zich tussen twee knopen bevindt. Zie afbeelding 2, d. [JG 1a; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
23501 |
gelezen mis |
gelezen mis:
geleeze mes (L416p Opglabbeek),
leesmis:
lɛ̄sməs (L416p Opglabbeek)
|
Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25078 |
gelijken (op) |
gelijken:
gelieke (L416p Opglabbeek),
gelieken (L416p Opglabbeek),
gəlikən (L416p Opglabbeek),
gəlīkə (L416p Opglabbeek),
op gelijken:
óp gəlīēkə (L416p Opglabbeek),
op trekken:
óp tréékkə (L416p Opglabbeek)
|
gelijken [ZND 25 (1941)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23206 |
geloof |
geloof:
gəluif (L416p Opglabbeek),
Hē hēt ze geluef verluuren (L416p Opglabbeek),
hēͅ hät zi gəlōͅev vərlūerə (L416p Opglabbeek)
|
Het geloof [gloof, geloeëf, geleuf]. [N 96D (1989)] || Hij heeft zijn geloof verloren. [ZND 23 (1937)]
III-3-3
|
23207 |
geloven |
geloven:
glejvən (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek),
gəlejvə (L416p Opglabbeek),
gəluivə (L416p Opglabbeek)
|
Geloven [ZND m] || Geloven [gleuve, geluuëve, gluive]. [N 96D (1989)] || Geloven. [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|