20315 |
getrouwde vrouw |
getrouwde vrouw:
gətrèùjdə vraow (L416p Opglabbeek)
|
getrouwde vrouw; een - - moet kunnen naaien [RND]
III-2-2
|
20369 |
getuige |
getuigd:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller noteert bij spellingssysteem: WBD-WLD, behalve je = dj.
gətīēgd (L416p Opglabbeek),
getuige:
gətīēgə (L416p Opglabbeek)
|
de getuige bij het huwelijk [tsuuch] [N 96D (1989)] || iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)]
III-2-2, III-3-1
|
20388 |
getuige zijn |
getuigen:
gətīēgə (L416p Opglabbeek)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
gətīgən (L416p Opglabbeek)
|
getuigen [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
33388 |
getuigrek |
bok:
bok (L416p Opglabbeek
[(knuppel met twee haken)]
)
|
Het zwaardere paardetuig wordt meestal opgehangen aan de muur aan een rek, zware stokken, haken, knuppels, balkjes etc. Het kan ook op een plank gelegd worden. De benamingen geven vaak aan om welke mogelijkheid het gaat. Benamingen die naar een kast of kist verwijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigkast" (2.3.7). Zie ook dat lemma. [N 5A, 59e; add. uit N 13, 81]
I-6
|
30181 |
gevak |
ruit:
rø̜jt (L416p Opglabbeek)
|
Het open vak dat ontstaat wanneer de horizontale en verticale balken aan elkaar bevestigd worden. In het gevak wordt het vlechtwerk of het metselwerk aangebracht. [N 4A, 52e; monogr.]
II-9
|
21322 |
gevangenis |
prison (<fr.):
Van Dale: prison (<Fr.), (gew.) gevangenis.
preson (L416p Opglabbeek)
|
gevangenis [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
19743 |
gevel |
faèade:
fasaat (L416p Opglabbeek),
gevel:
gēvəl (L416p Opglabbeek),
voorgevel:
viêrgevel (L416p Opglabbeek)
|
een schoone gevel [ZND 35 (1941)] || gevel aan de voorzijde van een woning || voorgevel van een woning
III-2-1
|
17808 |
geven |
geven:
gēͅvə (L416p Opglabbeek)
|
geven [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
34303 |
gevlekt varken |
piétrain:
pǝtrē̜n (L416p Opglabbeek)
|
Varken van het ras dat een gevlekte huid heeft. [N 76, 1d]
I-12
|